201307163/1/R3.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], en anderen,
en
de raad van de gemeente Harderwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2013, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. B.A.J. Haagen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door C. van den Bedem en P. Mulder, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actuele bestemmingsregeling voor het bedrijvenpark Tonsel, dat ten oosten van de woonwijk Drielanden in Harderwijk, ten zuiden van de A28 en op de grens met Ermelo, ligt.
3. [appellante] en anderen zijn eigenaar van het perceel [locatie], dat deel uitmaakt van het plangebied. Zij betogen dat zij door de uitleg van het begrip perifere detailhandel (hierna: PDV) door de raad worden beperkt in de planologische mogelijkheden voor hun perceel. Volgens [appellante] en anderen dient onder PDV mede te worden verstaan grootschalige detailhandel, zijnde in hun visie detailhandel voor kleine artikelen op een groot oppervlak. Deze categorie is volgens [appellante] en anderen in het plan ten onrechte uitgesloten voor hun perceel. [appellante] en anderen stellen dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende gewicht heeft toegekend aan hun belang om ook grootschalige detailhandel op hun perceel te kunnen plegen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat PDV uitsluitend ziet op volumineuze detailhandel en bestrijdt dat het plan daarnaast ook in grootschalige detailhandel voor het perceel van [appellante] en anderen zou moeten voorzien.
3.2. Aan het plandeel voor het perceel van [appellante] en anderen is de bestemming "Bedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.29, van de planregels, wordt onder grootschalige detailhandel begrepen detailhandelsvestigingen met een minimum winkelvloeroppervlak van 1000 m².
Ingevolge artikel 1, lid 1.35, wordt onder perifere detailhandel begrepen detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling van ter verkoop aangeboden auto's, boten, caravans, (grove) bouwmaterialen, keukens, sanitair, meubelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen, alsmede tuincentra en bouwmarkten.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor perifere detailhandel.
3.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid.
Het terzake relevante beleid is opgenomen in de Detailhandelsvisie Harderwijk 2020, vastgesteld door de raad op 13 september 2012 (hierna: de Detailhandelsvisie). In de Detailhandelsvisie wordt onder het begrip PDV begrepen detailhandel op een perifere locatie in volumineuze artikelen die vanwege hun omvang een groot oppervlak behoeven. De Detailhandelsvisie vermeldt dat op het bedrijventerrein alleen PDV is toegestaan. Hieraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat een concentratie van detailhandel binnen de bestaande hoofdcentra (de binnenstad en wijkcentra) moet worden bevorderd en dat het bedrijventerrein in beginsel is bedoeld voor detailhandel die vanwege de omvang van de te verkopen goederen een groot oppervlak nodig heeft. Hieruit volgt dat de raad er gemotiveerd voor heeft gekozen om, ter bevordering van de concentratie van detailhandel in de bestaande hoofdcentra, geen grootschalige detailhandel, niet zijnde PDV, op het bedrijventerrein toe te staan. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om in het plan niet de mogelijkheid op te nemen om op het perceel van [appellante] en anderen tevens grootschalige detailhandel, niet zijnde PDV, toe te staan.
Over het betoog van [appellante] en anderen dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende gewicht heeft toegekend aan hun belang om ook grootschalige detailhandel op hun perceel te kunnen plegen, overweegt de Afdeling als volgt. Tijdens de voorbereiding van het plan heeft er herhaaldelijk overleg plaatsgevonden tussen [appellante] en anderen enerzijds en vertegenwoordigers van de gemeente anderzijds. Hierbij is van gemeentezijde, mede onder verwijzing naar de Detailhandelsvisie, meermaals uitgelegd dat en waarom op het bedrijventerrein wel PDV, ongebrancheerd en zonder oppervlakte-eis, maar geen grootschalige detailhandel, niet zijnde PDV, is toegestaan. Voorts is van gemeentezijde aan [appellante] en anderen toegezegd dat over detailhandelsformules, waarvan niet eenduidig vaststaat of deze als PDV kunnen worden aangemerkt, overleg openstaat en in dat verband dan zal worden bezien of deze als PDV kunnen worden aangemerkt. Daarnaast is van gemeentezijde verklaard dat [appellante] en anderen in het uiterste geval, indien een door hen gewenste detailhandelsformule niet onder PDV valt, eventueel een verzoek tot een buitenplanse afwijking kunnen doen. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om een zwaarder gewicht toe te kennen aan het belang van de concentratie van detailhandel in de bestaande hoofdcentra dan aan het belang van [appellante] en anderen en daarom op het bedrijventerrein in beginsel alleen PDV toe te staan.
Het betoog faalt.
4. [appellante] en anderen betogen dat het plan ten onrechte geen detailhandel in de branches vrije tijd en wonen op hun perceel toestaat. [appellante] en anderen verwijzen in dat verband naar eerder met het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk gemaakte afspraken hierover. [appellante] en anderen stellen dat zij erop mochten vertrouwen dat de raad zich bij de vaststelling van het plan aan deze afspraken gebonden zou achten en in het plan PDV in de branches vrije tijd en wonen zou toestaan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de branches vrije tijd en wonen als mogelijke invulling van PDV kunnen worden aangemerkt en in het plan niet zijn uitgesloten voor het perceel van [appellante] en anderen.
4.2. De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, op het perceel van [appellante] en anderen PDV is toegestaan. Hierbij is geen thematische onderverdeling gemaakt naar verschillende branches, waarop PDV kan zien. Hieruit en uit het standpunt van de raad kan, anders dan [appellante] en anderen betogen, niet worden afgeleid dat het plan geen PDV in de branches vrije tijd en wonen op hun perceel toestaat. Het betoog van [appellante] en anderen dat de raad zich niet houdt aan eerder met het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk gemaakte afspraken, wat er verder ook van zij of de raad daaraan gebonden kan worden geacht, is aldus gebaseerd op een onjuiste veronderstelling en mist daarom feitelijke grondslag.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
408.