ECLI:NL:RVS:2014:2551

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
201311329/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 4 november 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om extra uren rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand, gedaan op 27 augustus 2012. De Raad had eerder al een aantal uren rechtsbijstand toegekend, maar weigerde verdere extra uren, omdat de zaak volgens hen niet zodanig bewerkelijk was in vergelijking met soortgelijke zaken.

De rechtbank oordeelde dat de Raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de zaak niet feitelijk of juridisch complex genoeg was om meer dan de reeds toegekende uren te rechtvaardigen. [Appellant] betoogde dat er sprake was van een veelheid aan gebreken en juridische complicaties, maar de rechtbank vond dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij de zaak niet binnen het reeds toegekende aantal uren had kunnen afdoen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beperking van het aantal uren rechtsbijstand niet in strijd was met het recht op toegang tot de rechter, mits deze beperkingen proportioneel zijn en een gerechtvaardigd doel dienen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201311329/1/A2.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 november 2013 in zaak nr. 12/4038 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft de raad een aanvraag om extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2012 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 23 juni 2014 ter zitting aan de orde gesteld.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven die grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend, mits de raad de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij de raad tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt de raad geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien hij van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
Volgens de Leidraad bewerkelijke zaken, versie december 2008, pagina's 5 en 6, kan bewerkelijkheid worden aangenomen, indien sprake is van juridische complexiteit. Daarbij gaat het om bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld is gemoeid. Als zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, zal een aanvraag om vergoeding van extra uren worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak.
2. Bij besluit van 10 april 2007 heeft de raad aan [appellant] onder nr. 1DU2311 een toevoeging van 15 punten verstrekt voor een geschil met de verhuurder van de woning van [appellant].
Bij besluiten van 3 juni 2008, 15 januari 2010, 30 juni 2010, 9 juni 2011, 20 december 2011 en 8 mei 2012 heeft de raad in totaal 55 extra uren, bovenop de 15 forfaitair beschikbaar gestelde uren, toegekend voor de behandeling van de zaak, in verband met de bewerkelijkheid daarvan.
J. van Boekel, advocaat van [appellant], heeft op 16 augustus 2012 toekenning van extra uren rechtsbijstand aangevraagd.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak in vergelijking met soortgelijke zaken niet zodanig bewerkelijk is dat nog meer extra uren toegekend dienen te worden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de zaak in de fase waarin het zich bevindt nog steeds feitelijk of juridisch complex is. De zaak is feitelijk complex omdat er sprake is van een veelheid aan gebreken die niet adequaat werden opgelost. De zaak is eveneens juridisch complex omdat, nadat de zaak naar de rol van de rechtbank was verwezen, er nog sprake was van een veelheid aan procesrechtelijke complicaties waarbij meerdere zittingen, deskundigenberichten en bezichtigingen vereist bleken. De raad heeft het besluit aldus onvoldoende gemotiveerd.
3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet zodanig feitelijk of juridisch complex is dat meer dan 55 extra uren verstrekt zou moeten worden. Dat er een veelheid aan gebreken was die niet adequaat werden opgelost, er na de verwijzing naar de rol van de rechtbank nog een veelheid aan procesrechtelijke complicaties waren waarbij meerdere zittingen, deskundigenberichten en bezichtigingen vereist bleken, maakt niet dat er, in vergelijking met soortgelijke zaken, sprake is van een zodanig feitelijk en juridisch complexe zaak dat de raad meer uren dan de in totaal 70 uren die reeds vertrekt waren had moeten toekennen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de zaak niet binnen het daarvoor reeds verleende aantal uren heeft kunnen afdoen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de raad, door de weigering extra uren toe te kennen, de toegang tot de rechter beperkt.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 januari 2010 in zaak nr. 200903949/1) mag het recht op toegang tot de rechter worden beperkt en is dat niet in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mits de beperkingen niet in essentie het recht op toegang tot de rechter schaden, een gerechtvaardigd doel dienen en proportioneel zijn. In dit geval is aan deze vereisten voldaan. Het toegepaste beleid beperkt niet in essentie de toegang tot de rechter, maar leidt tot een beperking van de subsidiëring van het aantal uren waarvoor rechtsbijstand wordt verleend, omdat, gelet op het onder 3.1 overwogene, niet aannemelijk is dat de zaak feitelijk of juridisch complex is.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
362-809.