201404579/2/A3.
Datum uitspraak: 1 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 april 2014 in zaak nr. 13/447 in het geding tussen:
de stichting Stichting de Faunabescherming
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college aan de Stichting Faunabeheereenheid Drenthe krachtens artikel 68 van de Flora- en faunawet voor vijf jaar ontheffing verleend voor het doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van reeën in de provincie Drenthe.
Bij besluit van 23 juli 2010 heeft het college het door de Faunabescherming daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2012 heeft de rechtbank Assen het door de Faunabescherming daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 juli 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Bij besluit van 17 mei 2013 heeft het college het door de Faunabescherming gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de bij besluit van 23 februari 2010 verleende ontheffing op grond van een beperkter aantal gronden en gewijzigde motivering gehandhaafd.
Bij besluit van 29 november 2013 heeft het college het besluit van 17 mei 2013 gedeeltelijk herzien en de ontheffing onder een gewijzigde motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 17 april 2014 heeft de rechtbank het door de Faunabescherming ingestelde beroep gegrond verklaard en het bij haar bestreden besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juni 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B. Arentz, mr. L.J.J.M. Klijs en R. Altena, allen werkzaam bij de provincie, de Faunabescherming, vertegenwoordigd door haar [secretaris] en de Faunabeheereenheid, vertegenwoordigd door [bestuursleden] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat in afwachting van een nieuw te nemen besluit op bezwaar bij de tenuitvoerlegging van de bij besluit van 23 februari 2010 verleende ontheffing toepassing wordt gegeven aan bijlage I zoals die door het besluit van 29 november 2013 aan de ontheffing was verbonden.
3. Bij besluit van 29 november 2013 heeft het college na heroverweging de aan de bij besluit van 23 februari 2010 verleende ontheffing verbonden voorschriften gewijzigd, omdat op grond van een gewijzigd rekenmodel minder afschot van reeën dient plaats te vinden dan ingevolge het besluit van 23 februari 2010 is toegestaan. Door voormeld besluit te nemen heeft het college het aantal reeën dat mag worden afgeschoten, teruggebracht. Een afwijzing van het verzoek zal er toe leiden dat in afwachting van het nieuw te nemen besluit van de ontheffing gebruik mag worden gemaakt met toepassing van het oude rekenmodel, hetgeen kan leiden tot meer afschot dan op grond van het besluit van 29 november 2013 is toegestaan. Met een afwijzing van het verzoek is het belang van de Faunabescherming niet gediend, nu het verzoek tegemoet komt aan de belangen waar zij voor staat. Derhalve bestaat geen reden het verzoek niet in te willigen. De voorzitter zal bevorderen dat een behandeling ter zitting van de bodemprocedure zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden na het door het college te nemen nieuwe besluit dat naar verwachting in augustus 2014 zal worden genomen.
4. Gezien het voorgaande, bestaat aanleiding het verzoek toe te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat in afwachting van het door het college nieuw te nemen besluit op bezwaar bij de tenuitvoerlegging van de bij besluit van 23 februari 2010 verleende ontheffing toepassing wordt gegeven aan bijlage I zoals die door het besluit van 29 november 2013 aan de ontheffing is verbonden.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2014
280-697.