ECLI:NL:RVS:2014:2600

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201304934/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake Wob-verzoek en vergoeding griffierecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2013. De rechtbank had het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Openbaar Ministerie (OM) op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet-ontvankelijk verklaard. Het OM had op 13 december 2013 alsnog een besluit genomen op het Wob-verzoek, maar [appellant] stelde dat zijn belang in de procedure vooral lag in het verkrijgen van een vergoeding voor de gemaakte kosten.

Tijdens de zitting op 26 mei 2014 verklaarde [appellant] dat hij geen inhoudelijke beoordeling van het besluit van 13 december 2013 meer wenste, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Afdeling oordeelde dat [appellant] reeds had bereikt wat hij met het hoger beroep beoogde, namelijk de toekenning van een dwangsombesluit van € 1.260,00 door het OM. De Afdeling besloot dat het OM het door [appellant] betaalde griffierecht van € 239,00 moest vergoeden, aangezien [appellant] door toedoen van het OM geen belang meer had bij de beoordeling van zijn hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de procedurele aspecten van het bestuursrecht, met name de niet-ontvankelijkheid van hoger beroep en de mogelijkheid tot vergoeding van griffierechten. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de Wet openbaarheid van bestuur en de rol van het Openbaar Ministerie in dergelijke procedures.

Uitspraak

201304934/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2013 in zaak nr. 13/15 in het geding tussen:
[appellant]
en
Openbaar Ministerie, ressortsparket ’s-Hertogenbosch (hierna: het OM).
Procesverloop
Bij uitspraak van 19 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het door het OM niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: het Wob-verzoek) niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het OM heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 13 december 2013 heeft het OM het Wob-verzoek afgewezen.
[appellant] en het OM hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2014, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Het OM heeft bij besluit van 13 december 2013 alsnog een besluit genomen op het Wob-verzoek van [appellant]. Voorts heeft het OM bij besluit van 14 april 2014 een dwangsombesluit in de zin van artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) genomen en daarin de maximaal te verbeuren dwangsom van € 1.260,00 aan [appellant] toegekend.
Hieruit volgt dat [appellant] reeds heeft bereikt hetgeen hij met het instellen van het hoger beroep heeft beoogd. Nu [appellant] ter zitting van de Afdeling ook heeft verklaard dat zijn belang in de onderhavige procedure uitsluitend nog is gelegen in het verkrijgen van een vergoeding voor de gemaakte kosten, ziet de Afdeling aanleiding om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, wordt het hoger beroep van [appellant] geacht mede een beroep tegen het besluit van 13 december 2013 in te houden, nu met dat besluit niet geheel aan [appellant] tegemoet is gekomen. Dit van rechtswege ontstane beroep moet echter geacht worden te zijn ingetrokken, nu [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft verklaard dat zijn belang in de onderhavige procedure niet is gelegen in een inhoudelijke beoordeling van voormeld besluit.
4. De Afdeling ziet geen aanleiding om het OM te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] gemaakte reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting van de Afdeling, nu deze kosten reeds voor vergoeding in aanmerking komen op grond van de uitspraak van heden in zaak nr. 201304936/1/A3, welke zaak gelijktijdig ter zitting van de Afdeling is behandeld. Nu [appellant] door toedoen van het OM geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, ziet de Afdeling wel aanleiding om het OM op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te gelasten het door [appellant] betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. gelast dat het Openbaar Ministerie, ressortsparket ’s-Hertogenbosch, aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
434-773.