ECLI:NL:RVS:2014:2634

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201308999/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kom Moergestel' en beroepen tegen de vaststelling

Op 16 juli 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Kom Moergestel', vastgesteld door de raad van de gemeente Oisterwijk op 27 juni 2013. De coöperatie Rabobank Hart van Brabant, samen met twee andere appellanten, heeft beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. De Raad heeft de beroepen van de Rabobank en de andere appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen zienswijzen hadden ingediend tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan. De Raad heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en vastgesteld dat de raad van de gemeente Oisterwijk bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De Raad heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Echter, het beroep van appellant sub 3, die bezwaar maakte tegen de mogelijkheid van woningbouw op het perceel De Scheerman, is gegrond verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan in strijd was met de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant, omdat het perceel in een groenblauwe mantel ligt waar bebouwing is uitgesloten. De Raad heeft het besluit van de raad van de gemeente Oisterwijk vernietigd voor dit plandeel, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat de begrenzingen van het stedelijk gebied inmiddels waren aangepast. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant sub 3.

Uitspraak

201308999/1/R3.
Datum uitspraak:16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de coöperatie Rabobank Hart van Brabant, gevestigd te Oisterwijk,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Moergestel, gemeente Oisterwijk,
3. [appellant sub 3], wonend te Moergestel, gemeente Oisterwijk,
en
de raad van de gemeente Oisterwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Moergestel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Rabobank, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2014, waar [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. H.I.B.M. Arends, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door ing. F. Bergevoet en mr. D. van Mier, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de Rabobank
2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
2.1. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 2 november 2012 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De Rabobank heeft geen zienswijze naar voren gebracht bij de raad.
2.2. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
2.3. Het beroep van de Rabobank is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. Het beroep van [appellant sub 2], voor zover gericht tegen de vaststelling van de functieaanduiding "Detailhandel" voor de plandelen met de bestemming "Centrum-1", steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
4. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 1] in Moergestel. Hij kan zich niet verenigen met de vaststelling van de functieaanduiding "Horecabedrijven tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten" voor de plandelen met de bestemming "Centrum-1". [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte uitbreiding van horeca-activiteiten in de directe omgeving van zijn woning, te weten de Raadhuisstraat, het Sint Jansplein en het Rootven, mogelijk maakt. Voorts acht [appellant sub 2] uitbreiding van horeca-activiteiten niet noodzakelijk en vreest hij voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat vanwege geluid- en afvaloverlast.
4.1. De raad stelt dat in het voorheen geldende planologische regime de functieaanduidingen per perceel waren vastgelegd. Aan de percelen aan de Raadhuisstraat was, behalve de functieaanduidingen detailhandel, kantoor en wonen, ook de functieaanduiding horeca toegekend. In het thans voorliggende plan is in overeenstemming met de Centrumvisie voor Moergestel, vastgesteld door de raad op 19 december 2008, als uitgangspunt genomen dat gestreefd moet worden naar flexibiliteit en ruimte voor initiatieven. Om aan het gebied rondom de Sint Janskerk meer mogelijkheden te bieden voor de wisseling van functies is daaraan in het plan de bestemming "Centrum-1" toegekend. Hierbij wordt uitgegaan van een clustering van het aanbod van winkels en horeca in het centrum van Moergestel, waarbij ook ruimte is voor publieksgerichte dienstverlening en maatschappelijke functies. Binnen de bestemming "Centrum-1", is de vestiging van lichte horeca-activiteiten, zoals een lunchroom, een snackbar, een ijssalon of een restaurant, toegestaan. De raad stelt zich op het standpunt dat dergelijke horeca op een passende wijze bijdraagt aan het behoud van de levendigheid van het centrumgebied, zonder dat deze direct leidt tot een toenemende geluids- of afvaloverlast voor omwonenden. De raad heeft daarom deze lichte horeca-activiteiten passend geacht binnen de bestemming "Centrum-1".
4.2. De kern van Moergestel wordt gevormd door het plein met de Sint Janskerk en de drie aangrenzende straten: Raadhuisstraat, Kerkstraat en Sint Jansplein. In het plan is aan dit gebied, met inbegrip van de uitlopende straten, de bestemming "Centrum-1" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Centrum-1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. cultuur en ontspanning: atelier, creativiteitscentrum, dansschool, evenemententerrein, museum, muziekschool, sauna, wellness en daarmee vergelijkbare voorzieningen;
b. detailhandel;
c. dienstverlening;
d. evenementen;
e. horecabedrijven tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
f. maatschappelijke voorziening: bibliotheek, gezondheidszorg, jeugdopvang, naschoolse opvang, onderwijs, openbare dienstverlening, praktijkruimte, verenigingsleven, welzijnsinstelling, zorginstelling en daarmee vergelijkbare voorzieningen;
g. wonen in een woning;
h. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden": tevens behoud en herstel van de cultuurhistorische waarde;
i. ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met categorie 2" horecabedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
j. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein": uitsluitend een parkeerterrein;
k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, toegangswegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge lid 7.3.1 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:
a. detailhandel, dienstverlening, kantoor en horeca zijn alleen toegestaan op de begane grond;
b. de toegang tot detailhandel, dienstverlening, kantoor en horeca wordt georiënteerd op de voorste perceelsgrens aan de zijde van bestaande wegen.
Ingevolge artikel 7.3.5 kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.1 om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 7.1 genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 7.1 genoemd.
4.3. In de Centrumvisie voor Moergestel wordt uitgegaan van de centrumvoorzieningen winkels, horeca, publieksgerichte dienstverlening en maatschappelijke functies rondom het Sint Jansplein met ruime mogelijkheden voor de wisseling van deze functies. De Centrumvisie vermeldt voorts dat de rondom het Sint Jansplein bestaande horeca kan worden gecontinueerd, dat de Raadhuisstraat, gelegen aan de noordzijde van het Sint Jansplein, zich vanwege de ligging goed leent voor horeca en dat de vestiging van nieuwe horecagelegenheden aldaar kan worden gestimuleerd. In overeenstemming hiermee heeft de raad in het thans voorliggende plan horeca-activiteiten rondom het Sint Jansplein toegestaan. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij de planvaststelling niet bij het in de Centrumvisie neergelegde beleid mocht aansluiten. Volgens het plan mogen zich rondom het Sint Jansplein slechts bedrijven in lichte horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, opgenomen als bijlage 4 bij het plan, vestigen. De raad stelt dat bedrijven in de categorie lichte horeca, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend en hoofdzakelijk zijn gericht op de verstrekking van etenswaren, maaltijden en dranken, al dan niet in combinatie met het tegen vergoeding verstekken van logies. Deze horeca-activiteiten veroorzaken volgens de raad slechts beperkte hinder voor omwonenden. Niet in geschil is dat bestaande en legale cafébedrijven in het centrumgebied, zoals het cafébedrijf aan de Raadhuisstraat, als zodanig in het plan zijn bestemd en dat uitbreiding of nieuwvestiging van bedrijven in middelzware en zware horeca aan de Raadhuisstraat niet mogelijk is gemaakt. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet te verwachten is dat het toestaan van bedrijven in de categorie lichte horeca op de voor "Centrum-1" aangewezen gronden tot onaanvaardbare gevolgen, met name wat betreft geluid en afvaloverlast, voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] zal leiden.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan het plandeel "Centrum-1" de functieaanduiding "Horecabedrijven tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten" heeft toegekend. Hierbij is mede van belang dat deze categorie van horecabedrijven passend is voor het centrumgebied.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
6. [appellant sub 3] woont op het perceel [locatie 2] in Moergestel. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plandeel voor het perceel De Scheerman, gelegen achter de woning van [appellant sub 3], voor zover het voorziet in de mogelijkheid op dit perceel twee woningen te bouwen.
[appellant sub 3] betoogt allereerst dat de op dit perceel voorziene woningbouw in strijd is het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid, als opgenomen in de Woonvisie Oisterwijk 2011-2012, waarin is overwogen dat realisatie van de aanwezige plancapaciteit leidt tot overprogrammering. Hij voert aan dat de woningbouw niet voorziet in enige behoefte.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling op het perceel De Scheerman al enige tijd is voorzien en verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 13 februari 2013, in zaak nr. 201204693/1/R3 en 18 december 2013, in zaak nr. 201304017/1/R3, waarin deze ontwikkeling aan de orde is geweest.
6.2. In het voorliggende plan is aan het perceel De Scheerman de bestemming "Wonen - Woningen" toegekend.
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder a en e, zijn de voor "Wonen - Woningen" aangewezen gronden bestemd voor wonen in een woning en bij deze bestemming behorende voorzieningen.
6.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Moergestel" uit 2005 was aan evengenoemd perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)" en de subbestemming "Woondoeleinden - tevens agrarisch gebruik (Wa)" toegekend.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften waren gronden met deze bestemming en subbestemming bestemd voor erven en tuinen behorende bij woningen, alsmede voor hobbymatig en ondergeschikt agrarisch gebruik, zoals een weiland voor paarden en/of koeien, een volkstuin of siertuin.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, mochten ter plaatse van de gronden met deze subbestemming gebouwen, geen woonruimte zijnde en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Ingevolge artikel 26, lid 4a, was het college van burgemeester en wethouders bevoegd de subbestemming "Woondoeleinden - tevens agrarisch gebruik (Wa)" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)", teneinde ter plaatse woningbouw mogelijk te maken.
6.4. Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Scheerman ongenummerd" vastgesteld. In de uitspraak van 13 februari 2013, in zaak nr. 201204693/1/R3, heeft de Afdeling dit plan vernietigd wegens strijd met een van de wijzigingsvoorwaarden, die bepaalt dat vrijstaande woningen ten hoogste 2 m uit de voorste bouwgrens dienen te worden gebouwd.
Bij besluit van 19 maart 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Scheerman ongenummerd" opnieuw vastgesteld. Met dat wijzigingsplan heeft het college beoogd het in evengenoemde uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. In de uitspraak van 18 december 2013, in zaak nr. 201304017/1/R3, heeft de Afdeling dit plan vernietigd wegens strijd met artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2012.
6.5. Zoals de Afdeling reeds in de uitspraak van 18 december 2013 heeft overwogen, kan op grond van het beleid, als opgenomen in de Woonvisie Oisterwijk 2011-2012, niet staande worden gehouden dat het wijzigingsplan, dat voorzag in de bouw van twee woningen op het perceel De Scheerman, hiermee in strijd is. Weliswaar is de situatie op de woningmarkt verslechterd, maar niet is aannemelijk gemaakt dat geen behoefte bestaat aan de twee voorziene woningen op het betreffende perceel.
In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het thans voorliggende plan, dat eveneens voorziet in de bouw van twee woningen op het perceel De Scheerman, in strijd is met het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en dat de raad bij de vaststelling van het plan niet daarvan mocht uitgaan.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 3] betoogt dat de voorziene woningen niet in het bestaande bebouwingspatroon passen, omdat de achtertuinen van de bestaande woningen naar het Reuseldal zijn gekeerd. Hierdoor wordt volgens hem de samenhang tussen de bestaande bebouwing en de omgeving verstoord. [appellant sub 3] stelt voorts dat het bestreden plandeel leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat door vermindering van privacy en uitzicht en daarmee verband houdend een waardedaling van zijn woning. Hij voert aan dat op het perceel De Scheerman een strook tuingrond bestaat, waarop volgens het voorheen geldende planologische regime bebouwing niet was toegestaan.
7.1. Over het betoog dat de voorziene woningen niet in het bestaande bebouwingspatroon passen en de samenhang tussen de bestaande bebouwing en de omgeving verstoren, heeft de Afdeling in de uitspraak van 13 februari 2013 in het kader van het wijzigingsplan overwogen dat het perceel evenals de omliggende woningen binnen de bebouwde kom is gesitueerd, dat de voorziene woningen, net zoals de omliggende woningen, vrijstaand zijn en dat de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de woningen aansluit op de hoogte van de bestaande omliggende woningen. Voorts blijkt uit de verbeelding van het voorliggende plan dat de achtertuinen van de voorziene woningen evenals de bestaande omliggende woningen naar het Reuseldal zijn gekeerd. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de in het voorliggende plan voorziene woningen niet in het bestaande bebouwingspatroon passen en dat de samenhang tussen de bestaande bebouwing en de omgeving wordt verstoord.
Over de aantasting van het woon- en leefklimaat oordeelt de Afdeling dat enige aantasting niet is uit te sluiten, maar dat [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze aantasting onaanvaardbaar is. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat volgens het voorheen geldende bestemmingsplan met toepassing van een wijzigingsbevoegheid woningbouw op het perceel Scheerman reeds was toegestaan en niet aannemelijk is dat de voorziene woningbouw tot een onaanvaardbare beperking van uitzicht zal leiden. Dat er als gevolg van de voorziene woningbouw een ander uitzicht is, maakt dat niet anders. Dat [appellant sub 3] stelt een voorkeur te hebben voor het bestaande uitzicht laat het voorgaande onverlet, nu er geen recht bestaat op blijvend bestaand uitzicht. Verder ligt tussen het perceel De Scheerman en het perceel van [appellant sub 3] circa 30 m en is daarmee een onaanvaardbare aantasting van de privacy evenmin aannemelijk. Hierbij is mede van belang dat de bouwlocatie niet direct aan het perceel van [appellant sub 3] grenst en dat daartussen nog een ander perceel ligt.
Voor zover [appellant sub 3] vreest voor een eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van zijn woning, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. [appellant sub 3] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zodanige planschade zal ontstaan dat de financiële uitvoerbaarheid niet meer is verzekerd.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 3] betoogt dat het bestreden plandeel in strijd is met de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant. Hij voert hiertoe aan dat het perceel De Scheerman in een groenblauwe mantel ligt, waar bebouwing is uitgesloten.
8.1. Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2012 stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, regels ter voorkoming van nieuwbouw van één of meer woningen.
8.2. Zoals de Afdeling reeds in bovengenoemde uitspraak van 18 december 2013 heeft overwogen, is in de kaartbijlage bij de Verordening 2012 een gedeelte van het desbetreffende perceel aangewezen als bestaand stedelijk gebied en een gedeelte als groenblauwe mantel. Nu het wijzigingsplan "Scheerman ongenummerd" ter plaatse voorzag in een bouwperceel dat de bouw van twee woningen mogelijk maakte, en dit bouwperceel in ieder geval voor een gedeelte in de groenblauwe mantel lag, heeft de Afdeling het plan in zoverre in strijd geacht met artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2012. In de omstandigheid dat het college van gedeputeerde staten zou worden verzocht om de begrenzing van de groenblauwe mantel in de Verordening 2012 aan te passen en dat van de zijde van het provinciebestuur te kennen is gegeven dat het betreffende perceelsgedeelte bij het bestaand stedelijk gebied zou worden betrokken, heeft de Afdeling geen aanleiding gezien voor een ander oordeel.
Vaststaat dat ten tijde van de vaststelling van het thans voorliggende plan, op 27 juni 2013, de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied niet was aangepast, zodat de in het plan voorziene woningbouw op het perceel De Scheerman nog immer in strijd was met artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2012.
Het betoog slaagt.
9. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Woningen" voor het perceel De Scheerman, is genomen in strijd met artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2012. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
10. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende.
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant de begrenzingen in de Verordening 2012 aangepast en het stedelijk gebied geactualiseerd. Hierdoor is het perceel De Scheerman binnen de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied komen te liggen.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover het voorziet in de bouw van twee woningen op het perceel De Scheerman, inmiddels niet meer in strijd is met artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2012.
11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de coöperatie Rabobank Hart van Brabant niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen de vaststelling van de functieaanduiding "Detailhandel" voor de plandelen met de bestemming "Centrum-1";
III. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oisterwijk van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kom Moergestel", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Woningen" voor het perceel De Scheerman;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd onder IV, in stand blijven;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Oisterwijk aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
408.