201309484/1/R4.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Formerum, gemeente Terschelling,
appellante,
en
de raad van de gemeente Terschelling,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2013 heeft de raad bestemmingsplan "Formerum Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door H.T. Smit, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plangebied is een recreatiewoningengebied gelegen ten noorden van de kern Formerum. Het plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, zaak nr. 201207664/1/R4, waarbij, voor zover thans van belang, het plandeel met de bestemming "R-RW2" en de nadere aanduiding "sr-pb", voor zover betrekking hebbend op het perceel [locatie 1] te Formerum is vernietigd.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellante] betoogt dat de raad het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, nu de woonbestemming die aan haar perceel [locatie 1] te Formerum is toegekend niet voorziet in dezelfde bouw- en gebruiksmogelijkheden als de woonbestemming die aan de percelen [locatie 2] en [locatie 3] is toegekend. Het besluit berust in zoverre niet op een draagkrachtige motivering, aldus [appellante].
3.1. De raad wijst erop dat de woningen [locatie 2] en [locatie 3] niet zijn gelegen in het onderhavige plangebied, maar in het plangebied van het bestemmingsplan "Midsland Noord". Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013 in zaak nr. 201207665/1/R4 is aan deze percelen een woonbestemming toegekend, waarbij is aangesloten bij de in dat plan reeds opgenomen woonbestemming. Het perceel [locatie 4] is het enige perceel in het plangebied van het voorliggende plan met een woonbestemming. De woning is gelegen op een beeldbepalende locatie aan de [locatie] en heeft een oppervlakte van 165 m² en een hoogte van 5,62 m. In het onderhavige plan is een verhoging van de woning tot maximaal 7 m toegestaan hetgeen overeenkomt met de hoogte van naastgelegen recreatiewoningen. Anders dan in het bestemmingsplan "Midsland Noord" is in het onderhavige plan geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen onder voorwaarden kan worden vergroot tot ten hoogste 100 m². Dit zou de mogelijkheid bieden om een bijgebouw te realiseren dat groter is dan de omliggende recreatiewoningen. Deze mogelijkheid en het toestaan van een grotere oppervlakte dan 165 m² en een grotere hoogte dan 7 m zou volgens de raad het straat- en bebouwingsbeeld van de [locatie] verstoren. Ten slotte is het volgens de raad niet wenselijk om in een verblijfsrecreatiegebied bedrijfsmatige activiteiten toe te staan zodat deze binnen de woonbestemming niet zijn toegestaan.
3.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid bij het toekennen van de woonbestemming aan het perceel [locatie 4] voornoemde situering, het straat- en bebouwingsbeeld van de [locatie] en het formaat van de bijgebouwen ten opzichte van omliggende hoofdgebouwen in aanmerking heeft kunnen nemen. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Daartoe overweegt de Afdeling dat het perceel is gesitueerd in een gebied met uitsluitend recreatiewoningen, terwijl in het plangebied van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] naast recreatiewoningen en kampeerterreinen tevens een aantal horecavoorzieningen, woonhuizen en bedrijven, alsmede een sociaal-cultureel en kerkelijk centrum aanwezig zijn. De Afdeling neemt daarbij voorts in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de woning [locatie 2], anders dan de woning [locatie 4], niet direct aan de weg is gelegen, maar achter een andere woning en dat de woning [locatie 3] deel uitmaakt van een cluster van woningen. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan op dit punt in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld en dat het besluit in zoverre niet berust op een draagkrachtige motivering.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
472-808.