ECLI:NL:RVS:2014:2649

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201309623/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen huisverbod opgelegd door burgemeester van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Amsterdam is opgelegd op 27 augustus 2013. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had op 4 september 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Het huisverbod was opgelegd naar aanleiding van een incident van huiselijk geweld op 26 augustus 2013, waarbij [persoon] aangifte deed van mishandeling tegen [appellant]. De burgemeester had op basis van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) en een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) besloten dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [persoon] en de kinderen bestond. Tijdens de zitting op 28 april 2014 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.M.R. Slaghekke, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. E. Pans en mr. A.J. Wilschut.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen benadrukt dat het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument is dat zorgvuldig moet worden overwogen. De burgemeester moet voldoende grond hebben om aan te nemen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat. In dit geval concludeerde de Afdeling dat de burgemeester terecht het huisverbod had opgelegd, gezien de ernst van de situatie en de eerdere meldingen van huiselijk geweld. Echter, de Afdeling oordeelde ook dat de voorzieningenrechter het besluit van de burgemeester ten onrechte niet had vernietigd, omdat het besluit geen blijk gaf van een belangenafweging.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en het besluit van de burgemeester, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201309623/1/A3.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2013 in zaak nrs. C/13/548944/FA RK 13-6562 en C/13/548957/KG ZA 13-1091 (MB/TJ) in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft de burgemeester een huisverbod aan [appellant] opgelegd.
Bij uitspraak van 4 september 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E. Pans en mr. A.J. Wilschut, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) wordt in deze wet onder huisverbod verstaan: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de burgemeester een huisverbod aan een persoon opleggen, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd, uitsluitend de in de bijlage bij dit besluit opgenomen feiten en omstandigheden.
Ingevolge het tweede lid hebben de in het eerste lid bedoelde feiten en omstandigheden betrekking op:
a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen, en
c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201102246/1/A3), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. In dat geval moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De afweging van de betrokken belangen door de burgemeester wordt door de rechter terughoudend getoetst.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het huisverbod in strijd is met artikel 2, eerste lid, van de Wth, nu op 27 augustus 2013 geen ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden daartoe bestond. Hij voert aan dat aan het huisverbod geen objectieve feiten en omstandigheden ten grondslag liggen en dat daaraan geen zorgvuldig onderzoek is voorafgegaan.
3.1. In het besluit van 27 augustus 2013 is vermeld dat op 26 augustus 2013 het geweld tegen [persoon] zo heftig was dat zij in het bijzijn van haar jongste kind een keukenmes heeft gepakt om zich te verdedigen tegen [appellant].
Uit rapportages van de situatie ter plaatse en het verloop van het incident en de processen-verbaal van bevindingen, volgt dat verbalisanten op 26 augustus 2013 een melding van huiselijk geweld in de woning ontvingen. Bij aankomst troffen zij [appellant] buiten en [persoon] binnen aan met een klein kind op de arm. [appellant] had een klein bebloed wondje op de knokkel van zijn hand. [persoon] verklaarde dat [appellant] haar had geslagen en had gedreigd haar te slaan met een keukenstoel. Daarop heeft zij een keukenmes gepakt ter verdediging. [persoon] verklaarde voorts dat [appellant] haar eerder die dag had gekrabd en had gezegd dat hij haar dood zou maken. Later die dag heeft hij haar bij de keel vastgepakt en in het gezicht geslagen, aldus haar verklaring. De verbalisanten zagen een rode kras op het voorhoofd van [persoon] en een wond van twee cm op haar borststreek. Zij namen waar dat [persoon] naar het inwendig gebruik van alcohol rook. [persoon] heeft vervolgens aangifte van mishandeling tegen [appellant] gedaan waarop hij is aangehouden. [appellant] verklaarde dat hij [persoon] niet had geslagen, maar dat zij hem tijdens een ruzie achterna kwam met een mes waarna hij de woning uit vluchtte.
3.2. Vaststaat dat de situatie op 26 augustus 2013 is geëscaleerd. Dat het besluit van 27 augustus 2013 het incident van 26 augustus 2013 als belangrijkste signaal vermeldt, laat voorts onverlet dat het huisverbod eveneens op een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) is gebaseerd. Daaruit volgt dat de verhouding tussen [appellant] en [persoon] reeds langere tijd verstoord is, hetgeen tot eerdere mutaties van vermoedelijk huiselijk geweld heeft geleid. Gelet op het door de verbalisanten waargenomen letsel en hun bevindingen, de aangifte van [persoon], het RiHG en de eerdere mutaties bestond op 27 augustus 2013 voldoende grond voor de burgemeester om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [persoon] en de kinderen voordeed. Derhalve heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de burgemeester bevoegd was tot oplegging van het huisverbod.
4. [appellant] betoogt evenwel terecht dat de voorzieningenrechter het besluit van 27 augustus 2013 ten onrechte niet heeft vernietigd, nu hierin en in het daaraan ten grondslag liggende RiHG staat vermeld dat een belangenafweging niet van toepassing is en het besluit derhalve geen blijk geeft van een afweging door de burgemeester van de betrokken belangen.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 augustus 2013 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. In het kader van de beoordeling of aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, overweegt de Afdeling het volgende.
6. De burgemeester heeft ter zitting van de rechtbank en in verweer bij de Afdeling uiteengezet dat hij het belang van de veiligheid van [persoon] en de kinderen zwaarder heeft laten wegen dan het belang van [appellant] om terug te keren naar de woning. Daarbij is meegewogen dat [appellant] beschikt over eigen woonruimte. Bovendien volgt uit het RiHG dat [appellant] heeft verklaard dat het beter is dat hij weg is uit de woning.
De Afdeling is, gegeven deze toelichting, van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid tot oplegging van het huisverbod heeft kunnen komen. Derhalve bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 27 augustus 2013 in stand te laten. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
7. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2013 in zaken nrs. C/13/548944/FA RK 13-6562 en C/13/548957/KG ZA 13-1091 (MB/TJ);
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 27 augustus 2013, kenmerk 128679/140092;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VII. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
382-697.