201400618/1/R3.
Datum uitspraak: 16 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Wanneperveen, gemeente Steenwijkerland,
en
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2013 heeft de raad de aanvraag van [appellante] om het bestemmingsplan "Wanneperveen, uitbreiding jachthaven [appellante], [locatie 1]" vast te stellen, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. T.D. Rijs, advocaat te Zutphen, en de raad, vertegenwoordig door drs. E.S. Fijma en J. Huizing, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
2. [appellante] is een bedrijf gericht op waterrecreatie en de verkoop en het onderhoud van vaartuigen en is gevestigd op de percelen [locatie 2]-[locatie 3] in Wanneperveen. Het ontwerpbestemmingsplan, dat op verzoek van [appellante] en met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is voorbereid, heeft betrekking op de uitbreiding van de jachthaven op het perceel [locatie 1]. Doel van het ontwerpplan is om het bedrijf verder te ontwikkelen. Het ontwerpplan voorziet in de bouw van een tweetal loodsen voor de winterstalling van vaartuigen alsmede in de bouw van een bedrijfswoning.
2.1. [appellante] kan zich niet verenigen met het besluit van de raad om het plan niet vast te stellen. Zij betoogt dat de raad geen deugdelijke en kenbare motivering aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Volgens [appellante] dient voor de motivering van het raadsbesluit uitsluitend te worden afgegaan op het verhandelde ter raadsvergadering en dient het nadien namens de raad gevoerde verweer buiten beschouwing te worden gelaten. [appellante] voert verder aan dat de raad ten onrechte als dragend argument aan het besluit om het plan niet vast te stellen ten grondslag heeft gelegd dat voor de uitbreiding van de jachthaven geen maatschappelijk draagvlak bestaat.
[appellante] voert voorts aan dat de raad zijn standpunt dat de beoogde bebouwing niet kleinschalig is en niet passend is op het perceel [locatie 1], ten onrechte niet heeft onderbouwd. Tevens heeft de raad ten onrechte niet onderbouwd met welk beleid het ontwerpbestemmingsplan in strijd is, aldus [appellante].
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan ruimtelijke overwegingen ten grondslag zijn gelegd. De raad stelt dat weliswaar uit de inspraakreacties en de zienswijzen van omwonenden is gebleken dat in zoverre bij omwonenden onvoldoende maatschappelijk draagvlak bestaat voor de uitbreiding van de jachthaven, maar dat deze omstandigheid niet van doorslaggevend belang is geweest bij de ruimtelijke beoordeling van de aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan. De raad stelt dat de ruimtelijke argumenten om het bestemmingsplan niet vast te stellen concreet en duidelijk zijn benoemd in de besluitenlijst van zijn vergadering van 29 oktober 2013. De raad heeft aan het besluit om het plan niet vast te stellen ten grondslag gelegd dat de beoogde uitbreiding van de jachthaven en de daarmee samenhangende bebouwing niet passend zijn vanwege het bestaande beleid over het toestaan van nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding daarvan en over de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het plangebied.
2.3. De Afdeling stelt vast dat voor de motivering van het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen is verwezen naar de beraadslagingen van de raadsvergadering van 29 oktober 2013, die zijn opgenomen in de besluitenlijst van deze vergadering. De besluitenlijst is in de eerstvolgende raadsvergadering, op 17 december 2013, vastgesteld. De besluitenlijst vermeldt dat de raad zijn standpunt over het maatschappelijk draagvlak voor de uitbreiding van de jachthaven uitdrukkelijk niet van doorslaggevende betekenis heeft geacht bij zijn besluitvorming over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, maar dat gewicht is toegekend aan de daarin genoemde ruimtelijke motieven. Voorts heeft de raad de motivering verder aangevuld in het verweerschrift.
De raad heeft in het verweerschrift erop gewezen dat een jachthavenbedrijf volgens de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: VNG-brochure) moet worden aangemerkt als een bedrijf in milieucategorie 3 en derhalve geen lichte bedrijvigheid betreft. De raad stelt dat de jachthaven in zijn bestaande omvang voorziet in maximaal 150 ligplaatsen en dat de in het ontwerpplan beoogde ontwikkeling voor de jachthaven voorziet in de realisering van twee loodsen met een oppervlakte van 3200 m² voor de opslag van in totaal 500 vaartuigen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beoogde uitbreiding van de jachthaven niet kleinschalig is.
Voorts wijst de raad erop dat de in het ontwerpplan beoogde locatie gedeeltelijk in het bebouwingslint van Wanneperveen en gedeeltelijk in het buitengebied ligt. Het betreft open landelijk gebied met een agrarische bestemming, waar volgens het vigerende planologische regime geen bebouwing is toegestaan. Volgens het door de raad vastgestelde beleid, als opgenomen in de Beleidsnotitie facetbeleid en de Beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied, moet bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen rekening worden gehouden met de bescherming van het woon- en leefklimaat voor de omgeving. In dit verband acht de raad lichte bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 goed inpasbaar in de woonkern Wanneperveen en in het buitengebied. De raad hanteert daarom het beleid om ter plaatse bedrijvigheid in milieucategorie 3 en hoger niet verder uit te breiden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanzienlijke uitbreiding van de jachthaven, zijnde een bedrijf in milieucategorie 3, die met het ontwerpplan wordt beoogd, niet in overeenstemming is met het door hem gevoerde ruimtelijke beleid.
Daarnaast wijst de raad erop dat de in het ontwerpplan beoogde locatie in het door hem vastgestelde beleid, als opgenomen in het Landschapsontwikkelingsplan Steenwijkerland, is aangemerkt als een zogenoemd parelgebied. Ontwikkelingen binnen het gebied zijn alleen mogelijk als de landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden ondersteund en versterkt. Volgens het landschapsontwikkelingsplan ligt voor de beoogde locatie de nadruk op het behoud van de bestaande bebouwingsstructuur en is het gewenste beeld dat het contrast tussen de besloten aanwezige bebouwingslinten en het open landschap moet worden versterkt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het ontwerpbestemmingsplan, waarin door de voorziene locatie voor de twee loodsen de bestaande bebouwingsstructuur wordt doorbroken en evenbedoeld contrast juist wordt verminderd, evenmin in overeenstemming is met het door hem gevoerde landschapsbeleid.
Het betoog faalt.
3. [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte aan het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen ten grondslag heeft gelegd dat dit geen directe belemmering voor de voortzetting van haar bedrijfsvoering zal opleveren. Volgens [appellante] heeft de raad niet onderkend dat de beoogde ontwikkeling noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf.
3.1. De raad stelt dat hij bij het besluit op de aanvraag om het vaststellen van een bestemmingsplan de belangen van [appellante], waaronder mede begrepen haar bedrijfseconomische belangen, heeft afgewogen tegen de ruimtelijke aspecten van de beoogde ontwikkeling. In dit kader heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen geen directe belemmering zal opleveren voor het voortzetten van de exploitatie van de jachthaven door [appellante]. De raad heeft toegelicht dat de recreatieve functie van het bedrijf geen deel uitmaakt van het ontwerpbestemmingsplan en op dezelfde wijze kan worden voortgezet. Over de winterstalling van vaartuigen heeft de raad verklaard dat deze, net zoals in de bestaande situatie, over meer locaties verspreid kan blijven. [appellante] heeft volgens de raad niet aannemelijk gemaakt dat haar bedrijf op korte termijn zou ophouden te bestaan als de uitbreiding van de jachthaven, met name de bouw van de twee loodsen voor de winterstalling van vaartuigen, planologisch niet mogelijk zou worden gemaakt. Gelet hierop heeft de raad geen aanleiding gezien om aan het bedrijfseconomisch belang van [appellante] bij de uitbreiding van de jachthaven een zwaarder gewicht toe te kennen dan aan de ruimtelijke aspecten.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de beoogde ontwikkeling noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf.
Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten het bestemmingsplan niet vast te stellen. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Ramrattansing
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014
408.