201402973/2/R3.
Datum uitspraak: 7 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Liessel, gemeente Deurne, en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2014, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.P.G. Ricken-Cleven en M.J.T.H. van der Heijden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het wijzigingsplan voorziet in een vormverandering van het bouwblok ter plaatse van het perceel [locatie 1] te Liessel, waar een intensieve veehouderij is gevestigd, om de bouw van een nieuwe stal met een inpandige loods mogelijk te maken.
2. [verzoeker] en anderen voeren aan dat het plan zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Deurnsche Peel en Mariapeel. Zij betogen dat op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw), gelezen in samenhang met artikel 7.2a van de Wet milieubeheer, een passende beoordeling en een milieueffectrapport had moeten gemaakt. De stelling van het college dat uit artikel 19kd van de Nbw volgt dat een passende beoordeling niet is vereist omdat de stikstofdepositie vanwege het plan door toepassing van zogenoemde externe saldering per saldo zal afnemen, laat volgens hen onverlet dat op grond van artikel 6, derde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (de Habitatrichtlijn) een passende beoordeling moet worden gemaakt. [verzoeker] en anderen betogen dat het rapport "Ammoniak [locatie 1]" van januari 2013 van het adviesbureau ROBA Advies niet als een passende beoordeling kan worden aangemerkt, omdat diverse gebreken kleven aan het rapport. [verzoeker] en anderen betogen ook dat de afname van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied als gevolg van de gedeeltelijke intrekking van de milieuvergunning van een veehouderij aan de [locatie 2] niet als mitigerende maatregel had mogen worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of significante effecten vanwege het plan op het Natura 2000-gebied zijn uitgesloten. Zij betwisten gemotiveerd dat een directe samenhang bestaat tussen de voorziene uitbreiding en de gedeeltelijke intrekking van die milieuvergunning. Ook betogen zij dat de betreffende milieuvergunning niet kan worden gebruikt als mitigerende maatregel, omdat de vergunning dateert van na de zogenoemde referentiedatum die geldt voor het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel en Mariapeel. Tot slot voeren [verzoeker] en anderen bezwaren aan die betrekking hebben op het onderzoek naar de geurbelasting vanwege de voorziene uitbreiding, alsmede op de Verordening ruimte 2012.
3. De voorzitter overweegt dat deze procedure zich niet leent voor beantwoording van de aan de orde zijnde rechtsvragen vanwege de complexiteit van die vragen. In de bodemprocedure zullen deze vragen onderzocht moeten worden.
4. In overleg en met instemming van partijen wordt het verzoek om voorlopige voorziening als ordemaatregel toegewezen. De voorzitter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om de behandeling van bodemzaak te bespoedigen en ter zitting op 23 september 2014 te laten plaatsvinden.
5. Nu partijen gezamenlijke overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening, ziet de voorzitter geen aanleiding om het college onder toepassing van de artikelen 8:75 en 8:82, vijfde lid, van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deurne van 18 februari 2014 tot vaststelling van het wijzigingsplan "[locatie 1]".
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Slagt
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2014
618.