201403483/2/R3.
Datum uitspraak: 7 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Montfoort,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Montfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. M.A.G. Dingemans, is verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bunnik Projecten B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de bestemming "Wonen" en "Tuin" ter plaatse van de gronden aan de Lieve Vrouwegracht, Achterdijk en Heiliglevenstraat. Met het plan wordt beoogd om een bouwplan voor een appartementencomplex planologisch mogelijk te maken.
3. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat bij besluit van 18 juni 2014 een omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementencomplex op het aan de orde zijnde perceel is verleend. De aanvang van de bouw van het appartementencomplex is voorzien op 14 juli 2014.
Indien bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning, dient het bezwaar bij het nemen van een beslissing te worden beoordeeld naar de feiten zoals die zich op dat moment voordoen en het recht dat op dat moment geldt. Gelet hierop is het spoedeisend belang gegeven.
4. [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het gebouw vanwege de toegestane bouwhoogte, in combinatie met de grote massa, niet past in de historische binnenstad. Zij voeren aan dat vergelijkbare solitaire gebouwen in de binnenstad geen woonfunctie, maar een bijzondere maatschappelijke functie hebben. Verder voeren zij aan dat de hoogte en de uitvoering van het gebouw met vier bouwlagen afwijkt van de stedenbouwkundige randvoorwaarden die zijn vastgelegd in het raadsbesluit van 1 juli 2013. Ook betogen zij dat de situering van het gebouw dicht op de straat niet past in het straatbeeld, dat bestaat uit woningen met voortuinen aan de straatkant. Zij voeren verder aan dat hun privacy ernstig wordt aangetast vanwege de hoogte en de situering van het gebouw. In dit verband wijzen zij erop dat niet is vastgelegd dat balkons met een dichte afscheiding worden uitgevoerd. Verder betogen [verzoeker A] en [verzoeker B] dat de maximale bouwhoogte van het gebouw de maximale toegestane hoogte binnen de molenbiotoop overschrijdt. Ook betogen zij dat ten onrechte rekening is gehouden met een parkeernorm van 1,3 in plaats van 1,8 parkeerplaats per appartement. De beoogde doelgroep, senioren, wil lang mobiel blijven en zal daarnaast op den duur hulp krijgen die met de auto komt, aldus [verzoeker A] en [verzoeker B].
4.1. Het gebouw heeft een aanzienlijke omvang. De voorzitter acht de omvang echter niet dusdanig massaal dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het gebouw detoneert in de omgeving, gelet op de aanwezigheid van andere omvangrijke gebouwen in de omgeving, zoals de raad ter zitting met voorbeelden heeft toegelicht.
4.2. De voorzitter ziet geen aanleiding om de keuze van de raad om het gebouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt in het verlengde van de voorgevels van naastgelegen panden dicht op de straat te situeren, onredelijk te achten.
4.3. In het raadsbesluit van 1 juli 2013 is als stedenbouwkundige randvoorwaarde gesteld dat het gebouw zal bestaan uit maximaal drie bouwlagen met kap. In het besluit is geen maximale bouwhoogte genoemd.
De voorzitter ziet niet in dat de hoogte en uitstraling van het appartementencomplex dat wordt uitgevoerd met vier bouwlagen, waarvan de vierde bouwlaag terugspringt, wezenlijk verschilt van een uitvoering met drie bouwlagen met kap. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met de stedenbouwkundige randvoorwaarde uit het besluit van 1 juli 2013.
4.4. De windvang binnen de molenbiotoop waarbinnen het plangebied ligt, wordt reeds belemmerd door een kerk. De maximale bouwhoogten van het voorziene appartementencomplex zijn volgens de raad gekozen in overleg met de molenstichting en de molenaar. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene bouwhoogten zullen leiden tot een onaanvaardbare verstoring van de windvang binnen de molenbiotoop.
4.5. Hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] naar voren hebben gebracht, geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de privacy van [verzoeker A] en [verzoeker B] onevenredig zal worden aangetast vanwege het voorziene appartementencomplex. Daarbij wordt in aanmerking dat ten opzichte van hun woning een afstand van 15 m is aangehouden.
4.6. In artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels is bepaald dat ten minste 1,3 parkeerplaats per woning wordt gerealiseerd. De keuze van de raad om een parkeernorm te hanteren van 1,3 in plaats van 1,8 parkeerplaats per woning, omdat de beoogde doelgroep uit senioren zal bestaan en aannemelijk is dat het autobezit onder deze doelgroep niet hoog ligt, acht de voorzitter niet onredelijk.
5. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Slagt
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2014
618.