ECLI:NL:RVS:2014:2705

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
201405135/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • L.C.M. Wijgerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor woningbouw in Leidschendam

Op 12 november 2012 verleende het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg een omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning op een perceel in Leidschendam. [Verzoeker] maakte bezwaar tegen dit besluit, dat op 9 september 2013 ongegrond werd verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 16 mei 2014 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek behandeld op 3 juli 2014, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door mr. A.M. Nijboer en het college door R. Frijlink en mr. A. de Groot. Ook [vergunninghouder] was aanwezig, bijgestaan door mr. R.W.I. Rietveld.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot schorsing van het besluit van 12 november 2012 totdat de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure. Het oordeel van de voorzitter is voorlopig en niet bindend. De voorzitter overwoog dat genomen besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer nu de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De voorzitter vond geen aanleiding om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

Uiteindelijk werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 juli 2014.

Uitspraak

201405135/2/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], beiden wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 mei 2014 in zaak nr. 13/8291 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te Leidschendam.
Bij besluit van 9 september 2013 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit met aanpassing van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 16 mei 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juli 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A.M. Nijboer, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door R. Frijlink, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. A. de Groot, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. R.W.I. Rietveld, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen heeft het college na de zitting een nader stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 12 november 2012 wordt geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
3. Genomen besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt te meer indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden. Daarbij geldt dat een vergunninghouder van een verleende vergunning op eigen risico gebruik maakt zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek als thans aan de orde wordt afgewezen.
4. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het, mede gelet op het rapport van Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. van 30 mei 2013 dat het college bij het nemen van het besluit op bezwaar in zijn beoordeling heeft betrokken, niet op voorhand aannemelijk is dat [verzoeker] als gevolg van het bouwplan in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd. In dat verband is van belang dat de stelling van [verzoeker] dat op grond van een aan hem verleende vergunning paarden in de veldschuur mogen worden gehouden, door de voorzitter niet op voorhand wordt gevolgd.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Wijgerde
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2014
672.