ECLI:NL:RVS:2014:2718

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
201307764/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek tot intrekking onttrekkingsvergunning kamerverhuur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 11 juli 2013 het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaarde. Dit beroep was ingesteld tegen de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam van het verzoek van [appellant] tot intrekking van de onttrekkingsvergunning voor kamerverhuur van een pand aan de Professor Kamerlingh Onneslaan 144 A1 te Schiedam. Het college had op 20 september 2011 het verzoek van [appellant] afgewezen, en dit besluit werd later door het college in een besluit van 2 juli 2012 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] ten tijde van het instellen van beroep geen belang meer had, omdat de onttrekkingsvergunning op 17 september 2012 haar geldigheid had verloren. De rechtbank stelde vast dat de onttrekkingsvergunning een tijdelijke vergunning was en dat [appellant] met zijn beroep inhoudelijk niets meer kon bereiken. Het college had op 27 september 2012 een nieuwe onttrekkingsvergunning verleend, die geldig was tot 17 september 2015, en tegen deze verlening waren geen rechtsmiddelen ingesteld.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij geen procesbelang meer had. Hij stelde dat een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 2 juli 2012 van belang kon zijn voor toekomstige besluitvorming, aangezien hij van plan was om opnieuw een verzoek tot intrekking van de onttrekkingsvergunning in te dienen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat, gezien de wijziging in de 'Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam', het oordeel over de rechtmatigheid van het eerdere besluit niet meer relevant was voor toekomstige besluiten. Daarom werd het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak werd gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij mr. C.J. Borman als voorzitter fungeerde, samen met mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels als leden. De uitspraak vond plaats op 23 juli 2014.

Uitspraak

201307764/1/A3.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schiedam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2013 in zaak nr. 12/3562 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] tot intrekking van de onttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur voor het adres Professor Kamerlingh Onneslaan 144 A1 te Schiedam afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Schauwaert, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft aan zijn verzoek van 10 juni 2011 tot intrekking van de onttrekkingsvergunning voor het pand aan de Professor Kamerlingh Onneslaan 144 A1 te Schiedam ten grondslag gelegd dat door de gebruikers van het pand zodanige overlast wordt veroorzaakt dat dit leidt tot een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu. Ingevolge artikel 11, aanhef en onder b, van de Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam van maart 2011 kan het college op basis hiervan de vergunning intrekken, aldus [appellant].
2. Het college heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat het college niet bevoegd was tot vaststelling van voornoemde intrekkingsgrond, aangezien vaststelling ervan een bevoegdheid is van de gemeenteraad. De door [appellant] gestelde overlast kon daarom nimmer tot intrekking van de onttrekkingsvergunning leiden, zodat zijn verzoek dient te worden afgewezen, aldus het college.
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij ten tijde van het beroep geen belang meer had bij de beoordeling daarvan. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de onttrekkingsvergunning haar geldigheid reeds op 17 september 2012 heeft verloren, omdat het gaat om een tijdelijke vergunning. [appellant] kan daarom met zijn beroep inhoudelijk niets meer bereiken.
Het college heeft op 27 september 2012 opnieuw een onttrekkingsvergunning voor het betrokken pand verleend met een geldigheidsduur tot 17 september 2015. Tegen de verlening zijn geen rechtsmiddelen ingesteld. Het geven van een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 2 juli 2012 is niet nodig, omdat de intrekking van de onttrekkingsvergunning een ander beoordelingskader heeft dan de verlening ervan. Bovendien kunnen in beide voornoemde gevallen andere feiten en omstandigheden onderdeel uitmaken van de beoordeling, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen procesbelang meer had ten tijde van het beroep. Daartoe voert hij aan dat een oordeel omtrent de rechtmatigheid kan worden betrokken bij toekomstige besluitvorming. Het is namelijk aannemelijk dat hij op korte termijn een verzoek tot intrekking van de onttrekkingsvergunning van 27 september 2012 zal indienen. Het is daarom van groot belang om te weten of het college bevoegd was artikel 11, aanhef en onder b, van de "Nadere regels kamerverhuur" toe te passen. Het indienen van bezwaar tegen de verlening van de nieuwe onttrekkingsvergunning was niet zinvol, omdat het college dat bezwaar zou hebben afgewezen met dezelfde motivering als in het besluit van 2 juli 2012, aldus [appellant].
4.1. Daargelaten de vraag of de rechtbank al dan niet terecht heeft overwogen dat [appellant] ten tijde van het instellen van beroep geen procesbelang meer had, ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of [appellant] belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. Het college heeft bij besluit van 25 juni 2013, in werking getreden op 11 juli 2013, de "Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013" vastgesteld. Bij dit besluit is de intrekkingsgrond van artikel 11, aanhef en onder b, komen te vervallen. Dit brengt met zich dat een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het besluit van 2 juli 2012 thans niet meer van belang is voor toekomstige besluitvorming. [appellant] kan met het instellen van hoger beroep derhalve niet bereiken wat hij voor ogen heeft. Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat [appellant] enig belang heeft bij het instellen van het hoger beroep.
5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
317-818.