201307764/1/A3.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schiedam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2013 in zaak nr. 12/3562 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] tot intrekking van de onttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur voor het adres Professor Kamerlingh Onneslaan 144 A1 te Schiedam afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Schauwaert, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft aan zijn verzoek van 10 juni 2011 tot intrekking van de onttrekkingsvergunning voor het pand aan de Professor Kamerlingh Onneslaan 144 A1 te Schiedam ten grondslag gelegd dat door de gebruikers van het pand zodanige overlast wordt veroorzaakt dat dit leidt tot een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu. Ingevolge artikel 11, aanhef en onder b, van de Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam van maart 2011 kan het college op basis hiervan de vergunning intrekken, aldus [appellant].
2. Het college heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat het college niet bevoegd was tot vaststelling van voornoemde intrekkingsgrond, aangezien vaststelling ervan een bevoegdheid is van de gemeenteraad. De door [appellant] gestelde overlast kon daarom nimmer tot intrekking van de onttrekkingsvergunning leiden, zodat zijn verzoek dient te worden afgewezen, aldus het college.
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij ten tijde van het beroep geen belang meer had bij de beoordeling daarvan. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de onttrekkingsvergunning haar geldigheid reeds op 17 september 2012 heeft verloren, omdat het gaat om een tijdelijke vergunning. [appellant] kan daarom met zijn beroep inhoudelijk niets meer bereiken.
Het college heeft op 27 september 2012 opnieuw een onttrekkingsvergunning voor het betrokken pand verleend met een geldigheidsduur tot 17 september 2015. Tegen de verlening zijn geen rechtsmiddelen ingesteld. Het geven van een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 2 juli 2012 is niet nodig, omdat de intrekking van de onttrekkingsvergunning een ander beoordelingskader heeft dan de verlening ervan. Bovendien kunnen in beide voornoemde gevallen andere feiten en omstandigheden onderdeel uitmaken van de beoordeling, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen procesbelang meer had ten tijde van het beroep. Daartoe voert hij aan dat een oordeel omtrent de rechtmatigheid kan worden betrokken bij toekomstige besluitvorming. Het is namelijk aannemelijk dat hij op korte termijn een verzoek tot intrekking van de onttrekkingsvergunning van 27 september 2012 zal indienen. Het is daarom van groot belang om te weten of het college bevoegd was artikel 11, aanhef en onder b, van de "Nadere regels kamerverhuur" toe te passen. Het indienen van bezwaar tegen de verlening van de nieuwe onttrekkingsvergunning was niet zinvol, omdat het college dat bezwaar zou hebben afgewezen met dezelfde motivering als in het besluit van 2 juli 2012, aldus [appellant].
4.1. Daargelaten de vraag of de rechtbank al dan niet terecht heeft overwogen dat [appellant] ten tijde van het instellen van beroep geen procesbelang meer had, ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of [appellant] belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. Het college heeft bij besluit van 25 juni 2013, in werking getreden op 11 juli 2013, de "Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013" vastgesteld. Bij dit besluit is de intrekkingsgrond van artikel 11, aanhef en onder b, komen te vervallen. Dit brengt met zich dat een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het besluit van 2 juli 2012 thans niet meer van belang is voor toekomstige besluitvorming. [appellant] kan met het instellen van hoger beroep derhalve niet bereiken wat hij voor ogen heeft. Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat [appellant] enig belang heeft bij het instellen van het hoger beroep.
5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
317-818.