ECLI:NL:RVS:2014:2738

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
201309189/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Lauwersoog e.o. en de juridische-planologische regeling voor recreatiewoningen

Op 25 juni 2013 heeft de raad van de gemeente De Marne het bestemmingsplan "Lauwersoog e.o." vastgesteld. Tegen dit besluit heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen beroep ingesteld. De zaak is behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de zitting op 2 juni 2014 plaatsvond. Het college betoogde dat artikel 9, lid 9.1, van de planregels in strijd is met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009, omdat het niet voorschrijft dat recreatiewoningen bedrijfsmatig moeten worden geëxploiteerd. De raad van de gemeente De Marne stelde echter dat niet alle recreatiewoningen bedrijfsmatig worden geëxploiteerd en dat er geen verplichting was om dit in de planregels op te nemen.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de toetsing aan de beroepsgronden terughoudend dient te zijn. De Afdeling concludeerde dat het recreatiepark Suyderoogh niet kan worden aangemerkt als een bestaand bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatiebungalowpark, omdat op het moment van inwerkingtreding van de verordening op 22 december 2009 het park als geheel niet bedrijfsmatig werd geëxploiteerd. De Afdeling oordeelde dat artikel 4.29, tweede lid, van de verordening geen betrekking heeft op het recreatiebungalowpark Suyderoogh en dat de planregels niet in strijd zijn met de verordening.

De uitspraak van de Raad van State op 23 juli 2014 verklaarde het beroep van het college ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de Afdeling.

Uitspraak

201309189/1/R3.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
appellant,
en
de raad van de gemeente De Marne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Lauwersoog e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft het college beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2014, waar het college, vertegenwoordigd door F.H.J. Habraken, werkzaam bij het college, en de raad, vertegenwoordigd door H.J. Schoonhoven en J. Kleefstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan wordt onder meer beoogd de juridisch-planologische regeling voor het recreatiewoningpark Suyderoogh te actualiseren.
3. Het beroep van het college richt zich tegen artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder a, van de planregels dat inhoudt dat de voor "Recreatie-Recreatiewoningen 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatiewoningen. Het college betoogt dat deze regel in strijd is met artikel 4.29, tweede lid, van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (hierna: de verordening), omdat in deze planregel de wijze waarop deze woningen op het recreatiepark Suyderoogh worden geëxploiteerd, ten onrechte in het midden wordt gelaten. Volgens het college wordt in deze planregel ten onrechte niet voorgeschreven dat deze woningen bedrijfsmatig dienen te worden geëxploiteerd. Met deze eis in de verordening wordt niet alleen beoogd permanente bewoning van recreatieverblijven tegen te gaan, maar ook dat deze woningen daadwerkelijk beschikbaar worden gesteld voor permanent wisselend recreatief (nacht)verblijf. Volgens het college worden de woningen op het recreatiepark Suyderoogh grotendeels door Landal Greenparks te huur aangeboden, zodat sprake is van bedrijfsmatige exploitatie. Het recreatiepark heeft voorts bij de entree van het park onder meer de beschikking over een parkeerterrein voor ongeveer twintig auto’s en een receptiegebouw. De toegang tot het park wordt door middel van slagbomen afgesloten.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat recreatiewoningpark Suyderoogh niet geheel bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. Voorts schreef het vorige plan geen bedrijfsmatige exploitatie van dit park voor en zijn hierover evenmin privaatrechtelijke afspraken gemaakt met de eigenaren van de recreatiewoningen. Volgens de raad worden 77 van de 220 recreatiewoningen verspreid over het gehele terrein niet meer bedrijfsmatig geëxploiteerd. Volgens de raad hoeven geen regels te worden gesteld die waarborgen dat de recreatiewoningen bedrijfsmatig worden geëxploiteerd, omdat geen sprake is van een bestaand bedrijfsmatig geëxploiteerd park op grond de verordening.
3.2. Ingevolge artikel 1, onder 52, van de planregels wordt onder permanente bewoning verstaan: bewoning door een persoon op een plek waar diegene zijn/haar hoofdwoonverblijf heeft.
Ingevolge het bepaalde onder 56 wordt onder recreatiewoning verstaan: een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Recreatie-Recreatiewoningen 1" aangewezen gronden bestemd voor al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatiewoningen.
Ingevolge lid 9.4 wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder h, van de verordening wordt onder bestaand gebruik verstaan: gebruik van grond en bebouwing dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestond, met uitzondering van gebruik dat op dat tijdstip in strijd was met het geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
Ingevolge het bepaalde onder tt wordt onder permanente bewoning verstaan: gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf.
Ingevolge het bepaalde onder uu wordt onder recreatiewoning verstaan: woonverblijf bestemd voor recreatief gebruik door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben.
Ingevolge artikel 4.29, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in de mogelijkheid van permanente bewoning van recreatiewoningen, recreatiechalets en stacaravans.
Ingevolge het tweede lid stelt een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatiebungalowpark of voorziet in de oprichting van een nieuw zodanig recreatiebungalowpark, regels ter waarborging van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiebungalowpark.
3.3. De 220 recreatiewoningen op recreatiepark Suyderoogh zijn gebouwd in de periode 1993-1998. De woningen zijn bij particulieren in eigendom en het terrein wordt door particulieren, die zijn verenigd in een vereniging van eigenaren, onderhouden. De recreatiewoningen worden voor een groot deel door de particuliere eigenaren verhuurd door tussenkomst van Landal Greenparks. Ongeveer 80 recreatiewoningen worden niet door bemiddeling van Landal Greenparks verhuurd.
In het vorige bestemmingsplan "Suyderoogh", dat de raad heeft vastgesteld op 26 november 1996 en dat het college heeft goedgekeurd, zijn de gronden van het recreatiepark bestemd voor "Recreatie" en zijn de recreatiewoningen aangeduid voor "verblijfsrecreatie".
Ingevolge artikel 1, onder i, van de voorschriften van dat plan wordt onder een recreatiewoning verstaan: een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, dat is bestemd om uitsluitend door een huishouden of een groep daarmee gelijk te stellen personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
Ingevolge artikel 3, derde lid, tweede volzin, wordt onder strijdig gebruik in elk geval verstaan het gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning.
3.4. Aan de orde is de vraag wat moet worden verstaan onder bestaande bedrijfsmatige exploitatie in artikel 4.29, tweede lid, van de verordening. De Afdeling stelt vast dat deze termen in de begripsbepalingen in artikel 4.1 van de verordening niet worden omschreven. De verplichting in de verordening om in een bestemmingsplan regels te stellen die een bedrijfsmatige exploitatie waarborgen, houdt volgens het college blijkens de toelichting op de verordening in dat recreatiewoningen in een recreatiepark beschikbaar dienen te worden gesteld voor verhuur aan derden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat volgens hem met betrekking tot recreatiepark Suyderoogh sprake is van een bestaande bedrijfsmatige exploitatie, omdat Landal Greenparks reeds geruime tijd een groot deel van de recreatiewoningen in dit park aan derden verhuurt.
De Afdeling is van oordeel dat nu de term "bestaand" in artikel 4.29, tweede lid, van de verordening niet in de begripsbepalingen van hoofdstuk 4 van de verordening is omschreven, voor de uitleg hiervan kan worden aangesloten bij de omschrijving van "bestaand gebruik" in artikel 4.1, aanhef en onder h, van de verordening. Dit betekent voor dit geval dat het recreatiepark Suyderoogh niet kan worden aangemerkt als een bestaand bedrijfsmatig geëxploiteerd recreatiebungalowpark als bedoeld in artikel 4.29, tweede lid, van de verordening. Immers op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening op 22 december 2009 werd het recreatiepark als geheel niet bedrijfsmatig geëxploiteerd. Een deel van de recreatiewoningen werd en wordt nog steeds verhuurd, veelal door tussenkomst van Landal Greenparks. Hiertoe sluiten de particuliere eigenaren jaarlijks een overeenkomst met deze organisatie om te bemiddelen bij de verhuur. Een deel van de recreatiewoningen wordt echter in het geheel niet voor verhuur aangeboden en wordt door de particuliere eigenaren uitsluitend als tweede woning gebruikt. De eigenaren van de recreatiewoningen zijn ook niet gehouden hun woning voor verhuur beschikbaar te stellen, noch ingevolge het vorige bestemmingsplan, noch op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst. Weliswaar heeft het college destijds bij de aanleg van het recreatiepark de voorwaarde gesteld dat de recreatiewoningen ten minste tien jaren bedrijfsmatig moeten worden geëxploiteerd, maar deze termijn is reeds vóór de inwerkingtreding van de verordening verstreken. Voor zover het college ter zitting heeft willen betogen dat van de zijde van de raad indertijd in het kader van de goedkeuring van het bestemmingsplan "Suyderoogh" is toegezegd dat de voorschriften van dat plan zullen worden aangepast en wel zodanig dat bedrijfsmatige exploitatie zal worden voorgeschreven, overweegt de Afdeling dat deze omstandigheid geen aanleiding geeft om het vaststellingsbesluit te vernietigen, omdat het college ondanks het ontbreken van deze eis aan dat plan goedkeuring heeft verleend.
Gelet op het voorgaande heeft artikel 4.29, tweede lid, van de verordening geen betrekking op recreatiebungalowpark Suyderoogh en is artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder a, van de planregels dan ook niet in strijd met artikel 4.29, tweede lid, van de verordening.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
177-813.