201311312/1/A2.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2013 in zaak nr. 12/4883 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [wederpartij] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag op nihil gesteld.
Bij besluit van 27 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 definitief op nihil vastgesteld. Het daartegen gemaakte bezwaar is als zijnde een rechtstreeks beroep doorgezonden aan de rechtbank.
Bij uitspraak van 31 oktober 2013 heeft de rechtbank de beroepen van [wederpartij] tegen de besluiten van 27 maart en 14 april 2012 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij besluit van 4 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, een nieuw besluit op bezwaar genomen.
[wederpartij] heeft tegen dit besluit gronden van beroep ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, werkzaam bij de dienst, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht;
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] tegen het besluit van 24 december 2010 gemaakte bezwaar niet zonder behandeling ter zitting ongegrond heeft mogen verklaren. Zij heeft de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en alvorens dat te doen [wederpartij] in de gelegenheid te stellen de over 2009 voor kinderopvang gemaakte kosten aan te tonen. Voor zover [wederpartij] die kosten slechts ten dele kan aantonen, dient de toeslag volgens de rechtbank te worden herberekend aan de hand van de aangetoonde betalingen en aldus evenredig lager te worden vastgesteld.
Omdat de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag afhankelijk is van de aangetoonde kosten, heeft de rechtbank het besluit van 14 april 2012 eveneens vernietigd.
3. De Belastingdienst/Toeslagen bestrijdt niet het oordeel van de rechtbank dat opnieuw op het bezwaar moet worden beslist, maar wel de overweging dat, indien [wederpartij] kan aantonen een deel van de door haar gestelde kosten van kinderopvang te hebben voldaan, de haar toegekende toeslag evenredig lager moet worden vastgesteld.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken over het aantal op te vangen kinderen, het aantal uren opvang en de te hanteren uurprijs, die, gelet op artikel 52 van de Wko, vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij hanteert de Belastingdienst/Toeslagen evenwel het beleid dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen, waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, de kinderopvangtoeslag berekent aan de hand van de gewijzigde afspraken, indien deze tijdig aan hem zijn doorgegeven. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
Het vorenstaande brengt met zich dat [wederpartij] dient aan te tonen dat zij de kosten van kinderopvang, zoals die blijken uit de al dan niet gewijzigde afspraken in de overeenkomst, heeft voldaan. Indien zij slechts kan aantonen een deel van deze kosten te hebben voldaan, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgehad en zij daarom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Dat brengt met zich dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag in dat geval op nihil mag stellen en niet gehouden is deze evenredig lager vast te stellen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond.
5. Het besluit van 4 april 2014 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, mede geacht voorwerp te zijn van dit geding, nu daarmee niet aan de bezwaren van [wederpartij] tegemoet is gekomen.
5.1. Anders dan [wederpartij] betoogt, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich in dat besluit terecht op het standpunt gesteld dat zij niet heeft aangetoond dat de door haar gestelde kosten van kinderopvang volledig zijn voldaan. Daartoe wordt overwogen dat [wederpartij] geen kwitanties heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de gastouder in het eerste halfjaar van 2009 contant is betaald, noch bankafschriften, waaruit blijkt dat met het oog daarop geldopnames zijn gedaan. De enkele verklaring van de gastouder dat die betaling heeft plaatsgehad, is onvoldoende. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag terecht op nihil gesteld.
5.2. Het beroep tegen het besluit van 4 april 2014 is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 4 september 2014 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
686.