201400267/1/A4.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 november 2013 in zaak nr. 13/2469 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2012 heeft de minister de aan [appellante] bij besluit van 25 mei 2007 verleende vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: Wbr) voor het maken, hebben en behouden van een wegrestaurant, inclusief bijkomende werken, op verzorgingsplaats De Hackelaar, nabij rijksweg A1, ter hoogte van hectometerpunt 13,5 Li, met toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Wbr, gewijzigd.
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de minister het door
[appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 5 juni 2014 ter zitting vanwege de nauwe samenhang gevoegd behandeld met zaak nr. 201400270/1/A4, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.J.H. Athmer, J.M. Bours en ir. Th. Schuhmacher, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Bij besluit van 25 mei 2007 heeft de minister aan [appellante] een vergunning verleend als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wbr voor het maken, hebben en behouden van een wegrestaurant, inclusief bijkomende werken, op verzorgingsplaats De Hackelaar. In maart 2011 is het tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere vastgesteld. Ter uitvoering van dit tracébesluit wordt rijksweg A1 op het traject Diemen-Muidenberg verbreed en gedeeltelijk verlegd in zuidelijke richting. Dit heeft tot gevolg dat verzorgingsplaats De Hackelaar opnieuw moet worden ingericht en de locatie van het op deze verzorgingsplaats voorziene wegrestaurant moet worden gewijzigd. Naar aanleiding hiervan heeft de minister bij het besluit van 10 september 2012 de bij besluit van 25 mei 2007 verleende vergunning gewijzigd in die zin, dat het wegrestaurant gerealiseerd mag worden op de locatie zoals weergegeven op de bij de vergunning behorende gewaarmerkte tekening. Bij het besluit op bezwaar van 26 maart 2013 is de bij het besluit van 10 september 2012 behorende tekening vervangen.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wbr is het verboden zonder vergunning van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan weigering, wijziging of intrekking van een vergunning slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
3. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure uitsluitend de uitspraak van de rechtbank van 20 november 2013, waarbij het beroep tegen het besluit van 26 maart 2013 ongegrond is verklaard, ter beoordeling staat. Dit betekent dat de Afdeling slechts een oordeel kan geven over de hogerberoepsgronden die betrekking hebben op de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van 26 maart 2013 beoordeeld. Hierbij stond aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden ter beoordeling of de minister het bezwaar tegen het besluit van 10 september 2012, waarbij uitsluitend de locatie waar het wegrestaurant gerealiseerd mag worden is gewijzigd, terecht ongegrond heeft verklaard. Het toetsingskader voor deze beoordeling is opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de Wbr. Een wijziging van de vergunning kan slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken.
Voor zover [appellante] in hoger beroep gronden heeft aangevoerd over onder meer de beperking van de uitbreidings- en exploitatiemogelijkheden voor het wegrestaurant, de locatie van de laadpunten voor elektrisch tanken en de verlegging van de hoogspanningslijnen, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat deze onderwerpen in onderhavige zaak niet ter beoordeling staan. Het betoog van [appellante] ziet verder voor een groot deel op de lange voorgeschiedenis die is voorafgegaan aan het besluit van 10 september 2012 en op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’. Deze aspecten staan in deze procedure evenmin ter beoordeling.
4. Ter zitting heeft [appellante] het bij de rechtbank ter zitting ingenomen standpunt dat zij zich niet meer verzet tegen de bij besluit van 10 september 2012 gewijzigde locatie van het wegrestaurant bevestigd.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat bij de bij besluit van 25 mei 2007 verleende vergunning een loopbrug is vergund. Deze loopbrug is volgens haar ten onrechte niet in de bij besluit van 10 september 2012 verleende vergunning opgenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij ter zitting op een tekening met het opschrift ‘Rijksweg 1, gedeelte Amsterdam-Rijnkanaal Naardertrekvaart, aanpassen parkeervoorzieningen Honswijck en Hackelaar, situatie km 13.300 - km 13.800’ van 22 november 2004 gewezen, waarop de loopbrug is weergegeven.
5.1. In de bij besluit van 25 mei 2007 verleende vergunning is door de minister van Verkeer en Waterstaat (thans: de minister van Infrastructuur en Milieu) overwogen dat de bereikbaarheid van het wegrestaurant vanaf twee zijden zou kunnen worden bewerkstelligd door de realisatie van een loopbrug boven of door het maken van een voetgangerstunnel onder de rijbanen van Rijksweg A1. Overwogen is dat Rijkswaterstaat hieraan onder bepaalde voorwaarden medewerking wenst te verlenen, maar dat het realiseren van een loopbrug dan wel voetgangerstunnel buiten de reikwijdte van die vergunning valt. De tekening waarnaar door [appellante] is verwezen, maakt verder geen onderdeel uit van het besluit van 25 mei 2007. Anders dan [appellante] stelt, is de rechtbank er derhalve terecht van uitgegaan dat bij het besluit van 25 mei 2007 geen vergunning voor een loopbrug is verleend.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij als gevolg van de bij besluit van 10 september 2012 verleende vergunning schade heeft geleden. Zij stelt onder meer schade te hebben geleden door het lange voortraject en de gewijzigde locatie van het wegrestaurant. De rechtbank had volgens haar moeten overgaan tot het aanwijzen van een onafhankelijke adviescommissie voor het vaststellen van de schade.
6.1. Onderhavige procedure heeft uitsluitend betrekking op de bij besluit van 10 september 2012 gewijzigde locatie van het wegrestaurant, zoals gewijzigd bij het besluit op bezwaar van 26 maart 2013. Voor zover [appellante] betoogt ten gevolge hiervan schade te hebben geleden, geldt dat op 1 juli 2013 de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking is getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft. Vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan slechts aan de orde zijn indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan vergoeding van schade met toepassing van artikel 8:73 van de Awb reeds vanwege de ongegrondheid van het beroep niet wordt toegekomen. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de door [appellante] gewenste regievoering van de rechtbank ten aanzien van het traject van de schadeafwikkeling in dit geding niet aan de orde is.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
457-684.