201404379/1/R4.
Datum uitspraak: 22 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verzoeker,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 22 augustus 2012, in zaak nr. 201100220/1/R4, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
de stichtingen Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden, en Stichting Westlandse Natuur, gevestigd te Naaldwijk, gemeente Westland,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 22 augustus 2012 in zaaknr. 201100220/1/R4 heeft de Afdeling het besluit van de raad van de gemeente Westland van 21 september 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kust" gedeeltelijk vernietigd en de voorlopige voorziening getroffen dat de bestemming "Natuur-Natuur" geldt voor de Slaperdijk, ter hoogte van het Geestduin, parkeerterrein Molenslag met de Slaperdijk, de zeeduinen ter hoogte van Ter Heijde, de Slaperdijk tussen Ter Heijde en Arendsduin en de Noordlandse dijk doorlopend via de Nieuwlandse dijk tot het grondgebied van de deelgemeente Hoek van Holland.
Het college heeft de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juli 2014, waar het college, vertegenwoordigd door ing. C. Bos, de raad, vertegenwoordigd door mr. A.D. Kishoenmisier, C.R.H. van Ruler en ing. M.M. Batenburg, allen werkzaam bij de gemeente, en de Stichting Duinbehoud en de Stichting Westlandse Natuur, vertegenwoordigd door [penningmeester] en [voorzitter], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft verzocht om opheffing van voormelde voorlopige voorziening ten aanzien van standslag Vlugtenburg, omdat het ten gevolge van de voorlopige voorziening niet mogelijk is om deze strandslag te verbreden. Volgens het college is het nodig strandslag Vlugtenburg te verbreden, omdat na de aanleg van fietspad F370 het trottoir van de strandslag is opgehoogd om de voetgangers meer bescherming te bieden, in verband waarmee de rijbaan is versmald van 5,00 meter naar 3,50 meter. Daardoor is de verkeersveiligheid onvoldoende gewaarborgd, aldus het college.
2. De voorzitter overweegt dat de Afdeling bij de uitspraak van 22 augustus 2012 in zaaknr. 201100220/1/R4 de raad heeft opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van die uitspraak een nieuw plan vast te stellen. De Afdeling heeft in die uitspraak voorts voormelde voorlopige voorziening getroffen en bepaald dat deze voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen nieuwe plan. De raad heeft medegedeeld dat het nieuwe plan naar verwachting in november 2014 zal worden vastgesteld.
Het college wil de strandslag verbreden vóór het begin van het nieuwe strandseizoen in 2015. Volgens de aanvraag van december 2012 van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor enkele aanpassingen van het fietspad F370 zouden de werkzaamheden vóór het begin van het nieuwe strandseizoen in 2013 worden uitgevoerd. Gelet hierop is het naar het oordeel van de voorzitter mogelijk de werkzaamheden na het vaststellen van het nieuwe plan en het vervallen van de voorlopige voorziening vóór het begin van het strandseizoen in 2015 uit te voeren en ontbreekt thans het spoedeisend belang bij het opheffen van de voorlopige voorziening.
3. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2014
433.