ECLI:NL:RVS:2014:2917

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
201405033/2/A1 en 67 andere zaaknummers
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake gebruik recreatiewoningen op recreatiepark

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 juli 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Zundert had bij afzonderlijke besluiten bewoners van het recreatiepark "Parc Patersven" gelast om binnen tien jaar het gebruik van hun recreatiewoningen anders dan voor verblijfsrecreatie te staken, onder oplegging van een dwangsom van € 25.000,00. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 15 mei 2014 de beroepen van de bewoners ongegrond verklaard, maar het beroep van een specifieke bewoner gegrond verklaard en de besluiten van het college vernietigd, waarbij de begunstigingstermijn was vastgesteld op zes maanden in plaats van tien jaar.

Tegen deze uitspraken heeft het college hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft vastgesteld dat er eerder al verzoeken om voorlopige voorzieningen waren ingediend door andere bewoners van het park, die in vergelijkbare zaken een kortere begunstigingstermijn hadden gekregen. De voorzitter oordeelde dat er twijfel bestond over de motivering van de rechtbank voor de langere termijn en dat deze kwestie in de bodemprocedure verder onderzocht moest worden.

De voorzitter heeft besloten de uitspraken van de rechtbank te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Dit betekent dat de bewoners voorlopig de tijd hebben om hun gebruik van de recreatiewoningen aan te passen, terwijl de rechtszaak verder loopt. De voorzitter heeft ook bepaald dat het griffierecht dat door het college was betaald, terugbetaald moet worden.

Uitspraak

201405033/2/A1, 201405034/2/A1, 201405035/2/A1, 201405036/2/A1, 201405037/2/A1, 201405050/2/A1, 201405051/2/A1, 201405052/2/A1, 201405129/2/A1, 201405199/2/A1, 201405207/2/A1, 201405210/2/A1, 201405212/2/A1, 201405215/2/A1, 201405220/2/A1, 201405224/2/A1, 201405226/2/A1, 201405229/2/A1, 201405230/2/A1, 201405234/2/A1, 201405511/2/A1, 201405514/2/A1, 201405515/2/A1, 201405531/2/A1, 201405536/2/A1, 201405538/2/A1, 201405546/2/A1, 201405547/2/A1, 201405550/2/A1, 201405552/2/A1, 201405563/2/A1, 201405564/2/A1, 201405566/2/A1, 201405567/2/A1, 201405576/2/A1, 201405577/2/A1, 201405582/2/A1, 201405593/2/A1, 201405596/2/A1, 201405597/2/A1, 201405608/2/A1, 201405609/2/A1, 201405611/2/A1, 201405613/2/A1, 201405614/2/A1, 201405618/2/A1, 201405619/2/A1, 201405620/2/A1, 201405630/2/A1, 201405631/2/A1, 201405633/2/A1, 201405636/2/A1, 201405638/2/A1, 201405641/2/A1, 201405657/2/A1, 201405658/2/A1, 201405659/2/A1, 201405660/2/A1, 201405678/2/A1, 201405679/2/A1, 201405680/2/A1, 201405681/2/A1, 201405682/2/A1, 201405683/2/A1, 201405684/2/A1, 201405717/2/A1, 201405718/2/A1, 201405855/2/A1.
Datum uitspraak: 24 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verzoeker,
tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2014 in zaken nrs. 13/6360, 13/6361, 13/6362, 13/6202, 13/6246, 14/930, 14/931, 14/927, 14/928, 13/6247, 13/6254, 13/3902, 13/4891, 13/3958, 13/3959, 13/4841, 13/4842, 13/6243, 13/6244, 13/6251, 13/6252, 13/6211, 13/6225, 13/6263, 14/912, 14/913, 13/6236, 13/6237, 13/6304, 13/6305, 14/924, 14/925, 13/4896, 13/6226, 13/6229, 13/6306, 13/6307, 14/587, 14/588, 14/918, 14/969, 13/3827, 13/3830, 13/4892, 13/4893, 14/585, 14/586, 14/934, 14/935, 13/3829, 13/3831, 13/4851, 13/4552, 14/584, 14/926, 13/6264, 13/6332, 13/6368, 13/6302, 14/914, 14/929, 13/6210, 13/4867, 13/6355, 13/4850, 14/978, 13/6317, 14/993, 14/923, 14/919,
14/982, 13/4848, 14/987, 14/988, 13/4882, 13/4883, 13/4884, 13/4885, 13/6324, 13/6327, 13/6329, 13/6349, 13/6350, 13/6352, 13/6353, 13/6370, 13/6371, 13/6372, 13/4864, 13/4865, 13/4866, 14/920, 14/921, 14/922, 14/968, 14/910, 14/911, 14/932, 14/933, 14/985, 14/986, 13/6299, 13/6300, 13/6301, 13/6278, 13/6319, 13/6321, 13/6323, 13/6318, 13/6354, 14/989, 14/990, 14/991, 14/992, 13/4844, 13/4845, 13/4839, 13/4840, 13/4887, 13/4888, 13/4855, 13/4856, 13/4846, 13/4847, 13/4853, 13/4854, 13/6315, 13/6316, 13/6308, 13/6311, 13/6256, 13/6257, 13/6363, 13/6369, 13/6336, 13/6337, 13/6366, 13/6367, 13/6293, 13/6297, 13/6157, 13/6421, 13/6262, 13/6260, 13/6220, 13/6223, 13/6224, 13/6205, 13/6209, 13/6212, 13/6511, 13/6512, 14/976, 14/977, 13/6236, 13/6237, 13/5615, 13/6364 en 13/6365 in de gedingen tussen:
1. de in die uitspraken vermelde bewoners van een recreatiewoning op het recreatiepark "Parc Patersven" te Wernhout, gemeente Zundert, en/of,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Wernhout, gemeente Zundert,
en
het college.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 28 mei 2013, 17 september 2013, 15 oktober 2013 en 30 december 2013 heeft het college de hiervoor bedoelde bewoners van het recreatiepark "Parc Patersven" (hierna: het park) gelast om binnen tien jaar het gebruik van een recreatiewoning op het park anders dan voor verblijfsrecreatie te staken en gestaakt te houden, een en ander onder oplegging van een eenmalige dwangsom van € 25.000,00.
Bij afzonderlijke uitspraken van 15 mei 2014 heeft de rechtbank, samengevat, de door de desbetreffende bewoners daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard, het door [verzoeker sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de afzonderlijke besluiten van 28 mei 2013, 17 september 2013, 15 oktober 2013 en 30 december 2013 vernietigd, voor zover daarbij de aan de desbetreffende bewoners geboden begunstigingstermijn is gesteld op een periode van 10 jaar na de verzending van die besluiten, en de termijn waarbinnen zij het gebruik van een recreatiewoning anders dan voor verblijfsrecreatie moeten hebben gestaakt, gesteld op 6 maanden te rekenen vanaf de dag van verzending van de uitspraak.
Tegen deze uitspraken heeft het college hoger beroep ingesteld. Daarnaast heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2. Het college heeft onder verwijzing naar de uitspraken van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 juli 2014, in zaak nrs. 201404846/2/A1 en 201404828/2/A1 verzocht om de aan de orde zijnde uitspraken van de rechtbank van 15 mei 2014 te schorsen, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
3. De voorzitter stelt vast dat door vier bewoners van het park, [namen 4 bewoners], reeds een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend tegen twee afzonderlijke uitspraken van de rechtbank van 15 mei 2014. Daarin waren gelijkluidende lasten onder dwangsom aan de orde als in dit geval, namelijk om het gebruik van een recreatiewoning op het park anders dan voor verblijfsrecreatie binnen tien jaar te staken en gestaakt te houden. De rechtbank heeft in die uitspraken, net als in de uitspraken waarop het verzoek van het college betrekking heeft, overwogen dat zij evenals in de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 november 2013 zelf in de zaak voorziet, maar dat zij van die uitspraken afwijkt en de aan de lasten verbonden begunstigingstermijn in plaats van op 1 jaar, vaststelt op 6 maanden na verzending van de uitspraak.
Deze verzoeken hebben geleid tot de onder 2 genoemde uitspraken van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 juli 2014. Daarin heeft de voorzitter overwogen dat op voorhand twijfel bestaat of de motivering die de rechtbank aan deze verschillende begunstigingstermijnen, van 6 maanden in de onderhavige zaken en 1 jaar in de bedoelde zaken van 21 november 2013, ten grondslag heeft gelegd, te weten dat de marktpositie van de bewoners is verbeterd doordat inmiddels een deel van de aangeschreven bewoners de permanente bewoning in het park heeft beëindigd, zodat het aantal personen dat gelijktijdig op zoek is naar vervangende woonruimte is afgenomen, voldoende draagkrachtig is. De beoordeling van de vraag of de rechtbank de begunstigingstermijn terecht heeft vastgesteld op 6 maanden leende zich naar het oordeel van de voorzitter niet voor beantwoording in de voorlopige voorzieningsprocedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden.
4. Nu in de uitspraken van de rechtbank van 15 mei 2014, waarop het verzoek betrekking heeft, gelijkluidende lasten onder dwangsom aan de orde zijn, en de rechtbank tevens dezelfde motivering aan haar oordeel om de aan de lasten verbonden begunstigingstermijn vast te stellen op 6 maanden na haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor een andere beslissing dan die in de uitspraken van 4 juli 2014 is neergelegd.
Gelet op hetgeen in die uitspraken is overwogen en bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding tot het treffen van de voorlopige voorziening dat de uitspraken van de rechtbank van 15 mei 2014, waarop het verzoek betrekking heeft, worden geschorst, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Niet is gebleken van zwaarwegende belangen die zich tegen het treffen van deze voorlopige voorziening verzetten.
5. Ter voorlichting van partijen wijst de voorzitter erop dat van de door de rechtbank bepaalde begunstigingstermijn van 6 maanden na de verzending van haar uitspraak, op de dag van verzending van deze uitspraak op 24 juli 2014 10 weken zijn verstreken. De vermelde voorlopige voorziening brengt met zich dat, indien de Afdeling in de bodemprocedure de aangevallen uitspraken bevestigd, van de begunstigingstermijn nog 6 maanden minus 10 weken resteert, gerekend vanaf de dag van verzending van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2014, in zaken nrs. 13/6360, 13/6361, 13/6362, 13/6202, 13/6246, 14/930, 14/931, 14/927, 14/928, 13/6247, 13/6254, 13/3902, 13/4891, 13/3958, 13/3959, 13/4841, 13/4842, 13/6243, 13/6244, 13/6251, 13/6252, 13/6211, 13/6225, 13/6263, 14/912, 14/913, 13/6236, 13/6237, 13/6304, 13/6305, 14/924, 14/925, 13/4896, 13/6226, 13/6229, 13/6306, 13/6307, 14/587, 14/588, 14/918, 14/969, 13/3827, 13/3830, 13/4892, 13/4893, 14/585, 14/586, 14/934, 14/935, 13/3829, 13/3831, 13/4851, 13/4552, 14/584, 14/926, 13/6264, 13/6332, 13/6368, 13/6302, 14/914, 14/929, 13/6210, 13/4867, 13/6355, 13/4850, 14/978, 13/6317, 14/993, 14/923, 14/919, 14/982, 13/4848, 14/987, 14/988, 13/4882, 13/4883, 3/4884, 13/4885, 13/6324, 13/6327, 13/6329, 13/6349, 13/6350, 13/6352, 13/6353, 13/6370, 13/6371, 13/6372, 13/4864, 13/4865, 13/4866, 14/920, 14/921, 14/922, 14/968, 14/910, 14/911, 14/932, 14/933, 14/985, 14/986, 13/6299, 13/6300, 13/6301, 13/6278, 13/6319, 13/6321, 13/6323, 13/6318, 13/6354, 14/989, 14/990, 14/991, 14/992, 13/4844, 13/4845, 13/4839, 13/4840, 13/4887, 13/4888, 13/4855, 13/4856, 13/4846, 13/4847, 13/4853, 13/4854, 13/6315, 13/6316, 13/6308, 13/6311, 13/6256, 13/6257, 13/6363, 13/6369, 13/6336, 13/6337, 13/6366, 13/6367, 13/6293, 13/6297, 13/6157, 13/6421, 13/6262, 13/6260, 13/6220, 13/6223, 13/6224, 13/6205, 13/6209, 13/6212, 13/6511, 13/6512, 14/976, 14/977, 13/6236, 13/6237, 13/5615, 13/6364 en 13/6365, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure;
II. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan het college van burgemeester en wethouders van Zundert het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2014
651.