ECLI:NL:RVS:2014:2969

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
201401346/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zone A2/Joan Muyskenweg en de gevolgen voor woonboten en oevergebruik

Op 6 augustus 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Zone A2/Joan Muyskenweg" dat op 27 november 2013 door de raad van de gemeente Amsterdam was vastgesteld. Appellant en anderen, bewoners van woonarken en woonschepen aan de Joan Muyskenweg, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich niet konden verenigen met de planregeling die hen zou benadelen in hun gebruik van de oever en de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de naastgelegen gronden. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 10 juni 2014, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door mr. P. Huiszoon. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het aanwijzen van bestemmingen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De appellanten voerden aan dat het bestemmingsplan hen ernstig benadeelt, vooral met betrekking tot de toegestane hoogte van erfafscheidingen en de beperkingen die het plan oplegt aan hun gebruik van de oever. De raad stelde echter dat het plan was aangepast naar aanleiding van de zienswijzen van de appellanten en dat er enige bebouwing was toegestaan. De Afdeling oordeelde dat het gebruik van de oevers zonder schriftelijke toestemming niet was toegestaan en dat de beperkingen in het bestemmingsplan niet onredelijk waren. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201401346/1/R6.
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Amsterdam,
en
de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Zone A2/Joan Muyskenweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben een nadere stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2014, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Huiszoon, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant] en anderen zijn woonachtig op woonarken en woonschepen gelegen aan de kop van de Joan Muyskenweg en kunnen zich niet verenigen met de planregeling voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de naastgelegen gronden op de wal. [appellant] en anderen gebruiken deze oever inclusief de daar aanwezige opstallen, voorzieningen anderszins en erfafscheidingen al decennialang als tuin of erf en voeren aan dat het plan op dit punt zodanige beperkingen stelt dat zij hierdoor ernstig en onnodig zwaar benadeeld worden. [appellant] en anderen wijzen in het bijzonder op de toegestane hoogte voor erfafscheidingen, die volgens hen niet voldoende is gezien de in het plangebied voorkomende criminaliteit.
Daarnaast is het plan volgens [appellant] en anderen in zoverre in strijd met de Beleidsnotitie Woonboten en Oevergebruik Stadsdeel Oost (hierna: de beleidsnotitie), vastgesteld door de deelraad van het stadsdeel Oost op 25 juni 2013. Zij stellen dat het stadsdeel Oost het huidige walgebruik wil toestaan, zoals ook in het bestemmingsplan "Groene Staart" is gebeurd. Daar zijn na de vaststelling van dat plan nieuwe huurcontracten afgesloten met behoud van erfafscheidingen en bebouwingen. In het onderhavige geval is het bestaande oevergebruik ondanks de toezegging van het stadsdeel echter nooit vastgelegd in huurcontracten.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan is gewijzigd naar aanleiding van de zienswijzen van [appellant] en anderen en dat tegemoet is gekomen aan hun wensen. In afwijking van wat in de beleidsnotitie staat, heeft hij daarom toch enige bebouwing ter plaatse toegestaan. De beleidsnotitie staat volgens de raad in het geheel geen bebouwing van de tuinen toe, zodat het opnemen van een planregeling overeenkomstig deze notitie zou leiden tot een beperking van de thans in het plan opgenomen regeling. Legaal opgerichte bouwwerken en legaal gebruik dat onder het voorheen geldende plan is aangevangen mogen volgens de raad op grond van het overgangsrecht worden voortgezet. Er zal worden onderzocht welke bebouwing in aanmerking komt voor een vergunning. Voor bebouwing die hiervoor niet in aanmerking komt zal een handhavingstraject worden opgestart. De raad stelt tot slot dat hij voor het oprichten van erfafscheidingen aansluiting heeft gezocht bij de algemene regels voor erfafscheidingen in de voortuin zoals opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
2.2. In het plan is aan de gronden van de wal naast de woonschepen van [appellant] en anderen de bestemming "Groen" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor:
a. openbare groenvoorzieningen;
b. tuinen ten behoeve van woonboten;
c. water en watergangen;
met de daarbij behorende:
d. voet- en fietspaden;
e. nutsvoorzieningen;
f. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Ingevolge lid 6.2 mag op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximumbouwhoogte van 10 m;
b. in afwijking van het bepaalde onder a gelden voor de functie als bedoeld in lid 6.1, onder b, de volgende bepalingen:
1. een berging of een schuur of daarmee vergelijkbaar gebouw mag worden gebouwd met een maximum vloeroppervlak van 6 m2 en een maximumbouwhoogte van 2,70 m;
2. de maximumbouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen.
2.3. De beleidsnotitie heeft tot doel om de bestaande beleidskaders en regels ten aanzien van woonboten en oevergebruik in het stadsdeel Oost te vervangen. Met de beleidsnotitie wordt het beleid uit 2009 voortgezet en wordt dit voor alle gebieden binnen het stadsdeel Oost van toepassing. Een van de uitgangspunten van de notitie is dat de bestaande situaties, mits legaal, toegestaan blijven. Onder bestaande situaties vallen zowel de woonboten als het oevergebruik, aldus de beleidsnotitie. Een ander uitgangspunt is dat de oevers bij de woonboten in stadsdeel Oost onderdeel zijn van de openbare ruimte en dat het gebruik van de oever zonder expliciete, schriftelijke toestemming van het stadsdeel niet is toegestaan. Indien schriftelijke toestemming wordt verleend, is van belang dat de oever niet zal worden gebruikt voor opslag, schuurtjes en parkeerplaats voor boten, zo vermeldt de beleidsnotitie.
2.4. Ter zitting is gebleken dat op de oever bebouwing met verschillende omvang aanwezig is. Het betreft onder meer schuren, tuinhuizen, botenhuizen en een garage. Niet in geschil is dat, behoudens één schuur, deze bebouwing is opgericht zonder daartoe verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning voor bouwen. Vast staat voorts dat schriftelijke toestemming voor het gebruik van de oever als bedoeld in de beleidsnotitie ontbreekt en dat dit gebruik onder het voorheen geldende plan ook niet was toegestaan.
Blijkens de beleidsnotitie geldt als uitgangspunt dat de oevers bij de woonboten in het stadsdeel Oost deel uitmaken van de openbare ruimte. Nu aan [appellant] en anderen geen expliciete, schriftelijke toestemming is verleend voor het gebruik van de oevers, is het gebruik van deze gronden als tuin of anderszins voor privégebruik en daarbij behorende bebouwing derhalve op grond van de beleidsnotitie niet toegestaan. Gelet hierop faalt het betoog dat het plan in zoverre in strijd is met de beleidsnotitie. Ook het niet nader onderbouwde betoog dat het stadsdeel bebouwing op de oever wil toestaan, wat hiervan ook zij, kan niet slagen, nu daarvan niet is gebleken in de beleidsnotitie noch in enig ander stuk.
Niettemin voorziet het bestemmingsplan voor [appellant] en anderen in het gebruik als tuin voor de oevers die bij hun woonboten zijn gelegen. Ook mogen in die tuinen schuren of bergingen met een maximale oppervlakte van 6 m² en een maximale bouwhoogte van 2,7 m worden opgericht. Gelet op het uitgangspunt in de beleidsnotitie dat deze gronden deel uitmaken van de openbare ruimte acht de Afdeling de beperking in de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden niet onredelijk. In dit verband heeft de raad van belang mogen achten dat de aanwezige bebouwing, met uitzondering van één schuur, zonder daartoe verleende vergunning is opgericht en dat de enkele aanwezigheid van deze bebouwing niet rechtvaardigt dat deze bebouwing als zodanig wordt bestemd. Verder is niet gebleken dat de vergunde bebouwing niet past binnen de toegekende planregeling. Tevens heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het stallen van auto’s en boten als hoofdfunctie voor die gronden, het door [appellant] en anderen ter zitting aangegeven gewenste medegebruik, niet past binnen de openbare ruimte. Dit gebruik is echter wel toegelaten voor zover dit ondergeschikt is en geen afbreuk doet aan de functie als tuin. Het betoog faalt.
2.5. Voor zover [appellant] en anderen zich in het bijzonder richten tegen de in het plan toegestane hoogte voor erfafscheidingen, overweegt de Afdeling als volgt. Artikel 2, aanhef en twaalfde lid, onder a, van bijlage II behorende bij het Bor, bepaalt dat een erf- of perceelsafscheiding tot 1 m hoog mag worden opgericht zonder omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. In de planregels is opgenomen dat de maximale hoogte voor erfafscheidingen 1 m bedraagt. Gelet op het voornoemde beleidsuitgangspunt dat de oevers bij woonboten onderdeel zijn van de openbare ruimte en gelet op het gebruik als tuin en erf is het standpunt van de raad om de bouwhoogte voor erfscheidingen te willen beperken tot 1 m niet onredelijk te achten. De Afdeling acht hierbij tevens van belang dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de veiligheidssituatie ter plaatse zodanig is dat de raad dat belang in de afweging had moeten laten prevaleren boven het algemeen belang bij de beleving van de openbare ruimte in het gebied en het belang om precedentwerking te voorkomen. Het betoog faalt.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014
533-667.