201401742/1/A4.
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2014 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Oud Scheveningen (wijk 01) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Helm en S.F. Lakhichand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, in de wijk Oud Scheveningen concrete locaties aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van twee naast elkaar gelegen ORAC's op locatie 01-25B. Deze locatie is gesitueerd ter hoogte van de woning van [appellant] aan de [locatie].
2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn kadervoorstel ‘Ondergrondse inzamelcontainers voor restafval’ met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden), gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!)
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!)
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
3. [appellant] voert aan dat het college de aanwezigheid van kabels en leidingen op de door hem in zijn zienswijze voorgestelde alternatieve locaties ten onrechte niet heeft onderzocht door middel van een meting. Volgens hem acht het college de alternatieve locaties voor de blinde muur aan de overzijde van de straat en op de hoek van de Zwaardstraat en de Roerstraat ten onrechte ongeschikt vanwege de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen. Daartoe voert hij aan dat locatie 01-35C zich precies boven een ondergronds knooppunt van leidingen bevindt en dat het omleggen van leidingen voor die locatie wel mogelijk was. Voorts voert hij aan dat geen kabels en leidingen aanwezig zijn ter plaatse van de boom op de hoek van de Zwaardstraat en de Roerstraat.
3.1. Het college stelt zich in de Nota van antwoord op de ingebrachte zienswijzen op het standpunt dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties niet mogelijk zijn in verband met de aanwezigheid van kabels en leidingen. Ter zitting heeft [appellant] onderkend dat dit standpunt juist is wat betreft het alternatief voor de blinde muur aan de overzijde van de Zwaardstraat. Het college heeft ter zitting erkend dat zich op locatie 01-35C een gasleiding bevindt en toegelicht dat die locatie zal worden verplaatst. Anders dan [appellant] in zijn beroepschrift stelt, zal de gasleiding niet worden omgelegd.
Wat betreft de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie op de hoek van de Zwaardstraat en de Roerstraat, is ter zitting gebleken dat het college rondom de aldaar aanwezige boom metingen heeft verricht waaruit de aanwezigheid van kabels en leidingen is gebleken. Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat de boom kan worden verwijderd ten behoeve van de plaatsing van de ORAC's op die plek, heeft het college toegelicht dat het kappen van de boom, mede gelet op de randvoorwaarden, niet wenselijk is. Daarbij heeft het college een afweging gemaakt tussen het kappen van de boom ten behoeve van het door [appellant] voorgestelde alternatief en het vervallen van een parkeerplaats ten behoeve van de aangewezen locatie 01-25B. Daarbij heeft het meer gewicht toegekend aan het behoud van de boom, omdat de parkeerdruk in de wijk, ook na het plaatsen van de ORAC's op de aangewezen locaties, lager dan 90% blijft. Voorts heeft het college toegelicht dat waarschijnlijk geen kapvergunning zal worden verleend, aangezien de boom onderdeel uitmaakt van de onlangs afgeronde herinrichting van onder meer de Zwaardstraat en de Roerstraat.
3.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich, gelet op het voorgaande en gegeven de randvoorwaarden, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties niet geschikter zijn dan de aangewezen locatie 01-25B. De door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties geven dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college locatie 01-25B niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van de ORAC's.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014
262-687.