ECLI:NL:RVS:2014:2983

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
201402731/2/R6 en 201402739/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Europoort en Landtong te Rotterdam

Op 31 juli 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van het bestemmingsplan "Europoort en Landtong". Dit bestemmingsplan werd op 19 december 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Rotterdam. Tegen dit besluit hebben verschillende verzoekers, wonend in Oostvoorne, beroep ingesteld en verzocht om het treffen van voorlopige voorzieningen. De verzoekers zijn bezorgd over de gevolgen van het bestemmingsplan en de vastgestelde veiligheidscontour voor hun woningen, met name in verband met de bestemmingen die aan nabijgelegen gronden zijn toegekend, zoals "Bedrijf - 4" en "Bedrijf - Andere havengerelateerde activiteiten". Zij vrezen een toename van veiligheidsrisico's, geluidsoverlast, stank en visuele hinder.

De voorzitter heeft de verzoeken op 22 juli 2014 ter zitting behandeld. De raad en de colleges van gedeputeerde staten hebben aangevoerd dat er geen spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorzieningen, omdat er tot de uitspraak in de hoofdzaak geen ontwikkelingen op de betrokken gronden te verwachten zijn. De voorzitter heeft overwogen dat de veiligheidscontour, die ten noorden van de woningen van de verzoekers is gelegd, waarborgt dat de risicocontouren niet verder zuidelijk kunnen reiken. Hierdoor zou het in werking zijn van de veiligheidscontour geen onevenredig nadeel voor de verzoekers opleveren.

Na afweging van de betrokken belangen heeft de voorzitter besloten de verzoeken om voorlopige voorzieningen af te wijzen. De verzoekers kunnen zich in het geval dat er een aanvraag wordt gedaan voor omgevingsvergunningen opnieuw tot de voorzitter wenden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.

Uitspraak

201402731/2/R6 en 201402739/2/R6.
Datum uitspraak: 31 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Oostvoorne, gemeente Westvoorne,
en
1. de raad van de gemeente Rotterdam,
2. het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Europoort en Landtong" vastgesteld.
Bij besluit van 4 februari 2014 hebben het college van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders de veiligheidscontour Europoort en Landtong vastgesteld.
Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee de beroepen zijn ingesteld hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 juli 2014, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke, en de raad en de colleges, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de naamloze vennootschap Havenbedrijf Rotterdam N.V., vertegenwoordigd door ir. R.C. Dekker, bijgestaan door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] en anderen, die wonen aan de Krimweg te Oostvoorne, kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover daarbij de gronden ten westen van hun woningen, aan de andere kant van de Europaweg te Rotterdam Maasvlakte, welke gronden thans in gebruik zijn als schietbaan/schietterrein, zijn bestemd als "Bedrijf - 4", alsmede voor zover daarbij de gronden ten noorden van hun woningen en ten oosten van de raffinaderij/opslag van British Petroleum, aan de overzijde van het Hartelkanaal, zijn bestemd voor "Bedrijf - Andere havengerelateerde activiteiten". Voorts kunnen zij zich niet verenigen met de vastgestelde veiligheidscontour, voor zover deze nabij hun woningen is gelegen.
[verzoeker] en anderen voeren aan dat bedoelde bestemmingen, die tot een vergroting van het veiligheidsrisico kunnen leiden, niet kunnen worden verwezenlijkt vanwege de vastgestelde veiligheidscontour. Hoewel de veiligheidscontour net langs hun percelen is ingetekend, loopt de plaatsgebonden risicocontour van de nieuw geplande inrichtingen op de gronden met de bestemming "Bedrijf - 4" ver over hun woningen heen, aldus [verzoeker] en anderen. In dat verband wijzen zij op de in figuur 3 van de considerans van het besluit tot vaststelling van de veiligheidscontour met rode lijnen aangegeven "maximale risicocontouren van de verander- en ontwikkellocaties". Nu de huidige plaatsgebonden risicocontour van British Petroleum aan de noordkant van hun woningen reeds tegen dan wel over hun perceel en mogelijk over hun woningen loopt, zal elke nieuwe inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) leiden tot oprekking van de plaatsgebonden risicocontour, aldus [verzoeker] en anderen. De veiligheidscontour stemt volgens hen in strijd met artikel 14, eerste lid, van het Bevi niet overeen met de mogelijke plaatsgebonden risicocontouren en heeft daarom geen realiteitswaarde. Indien de veiligheidscontour over hun woningen zou worden getrokken, zou dat echter ingevolge artikel 14, vierde lid, van het Bevi niet zijn toegestaan, omdat geen functionele binding bestaat met een inrichting. [verzoeker] en anderen vrezen dat zij in hun woningen niet meer veilig zijn en dat als gevolg van de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt een onaanvaardbare toename van geluid, stank en visuele hinder zal optreden. Voorts zijn het bestemmingsplan en de veiligheidscontour volgens [verzoeker] en anderen in strijd met de zogeheten Demarcatielijn die in 1964 door de regering is vastgesteld.
2.1. De raad en de colleges stellen dat [verzoeker] en anderen geen spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Hiertoe voeren zij aan dat in de periode tot de uitspraak in de hoofdzaak − naar verwachting begin december 2014 - op de betrokken gronden geen ontwikkelingen zijn te verwachten, zodat het college van burgemeester en wethouders daarvoor in die periode geen omgevingsvergunningen zal verlenen. Voorts stellen de raad en de colleges dat het voorheen geldende plan "Zeehavengebied" aan de gronden ten oosten van British Petroleum de bestemming "Industriedoeleinden - nevenindustrieën" toekende, welke ruimer was dan de thans toegekende bestemming "Bedrijf - Andere havengerelateerde activiteiten", waardoor [verzoeker] en anderen met een schorsing van dit plandeel niet gebaat zijn. Verder stellen de raad en de colleges dat de vastgestelde veiligheidscontour, die ten noorden van de woningen van [verzoeker] en anderen is gelegd, waarborgt dat de risicocontouren niet verder zuidelijk kunnen reiken, zodat het in werking zijn van de veiligheidscontour voor [verzoeker] en anderen geen enkel onevenredig nadeel oplevert.
2.2. Blijkens de verbeelding van het plan is aan gronden ten westen van de woningen van [verzoeker] en anderen de bestemming "Bedrijf - 4" toegekend. Aan gronden ten noorden van deze woningen is de bestemming "Bedrijf - Andere havengerelateerde activiteiten" toegekend.
" Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder 1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - 4" aangewezen gronden bestemd voor:
a. op- en overslag van chemische producten en chemicaliën met de bijbehorende be- en verwerking;
b. op- en overslag van ruwe olie en minerale olieproducten met de bijbehorende be- en verwerking;
c. dienstverlening ten behoeve van de scheepvaart en offshore;
d. andere havengerelateerde activiteiten, waaronder havenfacilitaire diensten, testlaboratoria ten behoeve van de maritieme sector en logistieke dienstverlening;
e. voorzieningen, zoals afvalwaterzuivering, luchtbehandelingssystemen, damp- en geurverwerkingsinstallaties en elektriciteitsopwekking anders dan met behulp van windturbines, die ten dienste staan van de bestemmingen, bedoeld onder a t/m d;
f. bedrijfsgebonden kantoren;
g. (spoor)wegen en paden;
h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
i. kaden, taluds en afmeervoorzieningen;
j. laad- en losvoorzieningen;
k. kabels en (buis)leidingen;
l. nuts-, groen- en parkeervoorzieningen;
m. erfafscheidingen en geluidswerende voorzieningen.
Ingevolge artikel 22, lid 22.1, aanhef en onder 1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Andere havengerelateerde activiteiten" aangewezen gronden bestemd voor:
a. andere havengerelateerde activiteiten, waaronder havenfacilitaire diensten, testlaboratoria ten behoeve van de maritieme sector en logistieke dienstverlening;
b. voorzieningen, zoals afvalwaterzuivering, luchtbehandelingssystemen, damp- en geurverwerkingsinstallaties en elektriciteitsopwekking anders dan met behulp van windturbines, die ten dienste staan van de bestemmingen, bedoeld onder a;
c. bedrijfsgebonden kantoren;
d. (spoor)wegen en paden;
e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. kaden, taluds en afmeervoorzieningen;
g. laad- en losvoorzieningen;
h. kabels en (buis)leidingen;
i. nuts-, groen- en parkeervoorzieningen;
j. erfafscheidingen en geluidswerende voorzieningen.
2.3. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bevi draagt, indien toepassing is gegeven aan artikel 14, het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 4, eerste en derde lid, in afwijking van het eerste lid, ervoor zorg dat bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste en derde lid, op de vastgestelde veiligheidscontour aan de desbetreffende grenswaarde wordt voldaan.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, kan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vierde lid, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h, of voor een gebied waarin die inrichtingen zijn gelegen, de ligging van de veiligheidscontour vaststellen waar het plaatsgebonden risico op het tijdstip van vaststelling van die contour, op grond van de krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de desbetreffende inrichting of de desbetreffende afzonderlijke inrichtingen geldende omgevingsvergunning, ten hoogste 10-6 is.
Ingevolge het vierde lid wordt de veiligheidscontour, indien toepassing wordt gegeven aan het eerste of derde lid, zodanig vastgesteld dat binnen die contour, voor zover het kwetsbare objecten betreft, uitsluitend kwetsbare objecten die een functionele binding hebben met een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met h, of met het gebied waarvoor de veiligheidscontour wordt vastgesteld, aanwezig of geprojecteerd zijn.
2.4. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat op dit moment geen aanvragen aanhangig zijn voor omgevingsvergunningen die zien op het oprichten of veranderen van inrichtingen ter plaatse van de gronden met de bestemmingen "Bedrijf - 4" en "Bedrijf - Andere havengerelateerde activiteiten" en nadelige gevolgen voor het veiligheidsrisico hebben. Voorts bestaan er geen indicaties dat zodanige aanvragen zullen worden ingediend en ingewilligd voordat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. Voor de westelijk gelegen gronden speelt daarbij mede een rol dat daarop thans nog een schietbaan is gevestigd. De colleges hebben ter zitting toegezegd dat indien gedurende deze periode bij hen niettemin een zodanige aanvraag wordt ingediend, zij [verzoeker] en anderen zo snel als mogelijk van deze aanvraag op de hoogte zullen stellen. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzitter met het verzoek betreffende de plandelen met de bestemmingen "Bedrijf - 4" en "Bedrijf - Andere havengerelateerde activiteiten" van het bestemmingsplan "Europoort en Landtong" geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.5. Voorts overweegt de voorzitter dat ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bevi de vastgestelde veiligheidscontour in acht moet worden genomen bij de verlening van omgevingsvergunningen. Dat de op bedoelde figuur 3 met rode lijnen aangegeven "maximale risicocontouren van de verander- en ontwikkellocaties" de vastgestelde veiligheidscontour overschrijden brengt mee dat bij de verlening van een omgevingsvergunning zo nodig maatregelen dienen te worden getroffen teneinde aan de vastgestelde veiligheidscontour te kunnen voldoen. Zelfs indien de vastgestelde veiligheidscontour, zoals [verzoeker] en anderen stellen, geen realiteitswaarde zou hebben, dan nog zou inwilliging van het verzoek dienaangaande [verzoeker] en anderen echter enkel in een nadeliger positie brengen. De voorzitter ziet gelet op het vorenstaande, en na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de vastgestelde veiligheidscontour.
3. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Hierbij overweegt de voorzitter dat [verzoeker] en anderen zich in het geval dat een aanvraag wordt gedaan als onder 2.4 bedoeld, opnieuw tot de voorzitter kunnen wenden.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014
271.