201309630/5/R6.
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting de Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen,
en anderen,
verzoekers,
en
1. het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
2. het college van hoofdingelanden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,
3. de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans: de staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris),
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013, kenmerk 162293/246634, heeft het college van gedeputeerde staten goedkeuring verleend aan het projectplan van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor de versterking van de primaire waterkering Zwakke Schakels Noord-Holland gelegen in de gemeente Bergen en de gemeente Schagen.
Ter uitvoering van het projectplan heeft de staatssecretaris van EL&I bij besluit van 19 september 2013, kenmerk DGNR-RRE/13136271, een vergunning op grond van de artikelen 19d en 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor een aantal activiteiten ten behoeve van de kustversterking. Daarnaast zijn door verweerders ter uitvoering van het projectplan andere besluiten genomen.
Tegen de goedkeuring van het projectplan en voornoemde vergunning krachtens de Nbw 1998 hebben onder meer de Faunabescherming en anderen beroep ingesteld.
De Faunabescherming en anderen hebben de voorzitter twee maal verzocht een voorlopige voorziening te treffen, welke verzoeken zijn afgewezen bij uitspraken van 30 januari 2014 in zaak nr. 201309630/2/R6 onderscheidenlijk 3 juni 2014 in zaak nr. 201309630/4/R6. Thans hebben de Faunabescherming en anderen de voorzitter nogmaals verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 juli 2014, waar de Faunabescherming en anderen, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], bijgestaan door mr. C.C. de Brauw, advocaat te Haarlem, het college van gedeputeerde staten, het college van hoofdingelanden en de staatssecretaris, alle vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink en mr. R.D. Reinders, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De bestreden besluiten zijn gecoördineerd voorbereid met toepassing van de artikelen 5.8 en 5.9 van de Waterwet. De besluiten zijn vervolgens gelijktijdig bekendgemaakt.
3. Het projectplan en de uitvoeringsbesluiten voorzien in de versterking van de Noordzeekustzone nabij de waterkering bij Callantsoog, de Pettemerduinen ten noorden van Petten en het dijklichaam van de Hondsbossche en Pettemer Zeewering (hierna: HPZ). De kustversterking wordt voornamelijk gerealiseerd door middel van een zeewaartse zandaanvulling. Ter plaatse van de HPZ bestaat de zandaanvulling uit de aanleg van een strand met bijbehorende onderwateroever en een waterkerende duinenrij. Deze kustversterking wordt uitgevoerd over de volle lengte van de HPZ.
4. Het verzoek van de Faunabescherming en anderen ziet op de gevolgen van het project voor het foerageergebied van de steenloper en de scholekster. De Faunabescherming en anderen voeren aan dat als gevolg van de werkzaamheden ter uitvoering van het projectplan de strandhoofden waarop de steenloper en scholekster foerageren met zand worden bedekt. Het verlies aan foerageergebied zal volgens de Faunabescherming en anderen leiden tot significante effecten ten aanzien van deze vogelsoorten. Volgens de Faunabescherming en anderen zijn deze strandhoofden essentieel voor de instandhouding van de steenloper en de scholekster.
4.1. De hoofdzaak is reeds op 10 april 2014 op zitting behandeld, waarna het onderzoek is gesloten. In de uitspraak van 3 juni 2014 in zaak nr. 201309630/4/R6 heeft de voorzitter overwogen dat op 1 juli 2014 met de werkzaamheden nabij de foerageergebieden zou worden begonnen en dat de verwachting bestond dat voor die datum uitspraak in de hoofdzaak zou worden gedaan. Bij brief van 2 juli 2014 heeft de Afdeling besloten om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek te heropenen. Tot op heden is nog geen uitspraak gedaan in de hoofdzaak.
4.2. Vast staat dat bij de HPZ 38 strandhoofden aanwezig zijn waarop de steenloper en de scholekster foerageren. Vast staat voorts dat deze strandhoofden geen deel uitmaken van een Natura 2000-gebied, maar dat een deel van de steenlopers en scholeksters die hier foerageren kwalificeren voor het nabij gelegen Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Verweerders hebben ter zitting toegelicht dat in juli zes strandhoofden met zand zijn bedekt. In augustus zullen naar verwachting wederom zes strandhoofden met zand worden bedekt. In de maanden erna zullen tien strandhoofden per maand met zand worden bedekt, aldus verweerders. Verweerders hebben het rapport 'Voedselbeschikbaarheid Scholeksters' van 29 juli 2014, opgesteld door Arcadis, overgelegd waarin wordt geconcludeerd dat gelet op dit tempo van de werkzaamheden in ieder geval tot begin november voldoende voedsel aanwezig is voor de scholekster.
4.3. Verweerders hebben voorts toegelicht dat maatregelen zijn getroffen waarbij met behulp van zogeheten 'elastocoast' alternatief foerageergebied voor de steenloper en de scholekster is aangelegd. In het door verweerders overgelegde rapport 'Aanwas van mosselen en andere organismen op de Strandhoofden met Elastocoast' van maart 2014, opgesteld door Ecoconsult, wordt geconcludeerd dat de bedekkingspercentages van de mosselen op de strandhoofden met elastocoast na nog geen jaar hoog is. In het rapport 'Paalvast aanwas mosselen en andere biotha in relatie tot de passende beoordeling' van 27 maart 2014, opgesteld door Arcadis, wordt geconcludeerd dat de getroffen maatregel bij Groote Keeten effectiever is dan waar in de passende beoordeling vanuit is gegaan en dat de ontwikkeling van de voedselvoorraad voor de steenloper en scholekster sneller gaat dan verwacht. In het rapport 'ZSNH: Steenloper - strandhoofdengebruik' van 28 maart 2014, opgesteld door Arcadis, staat dat de steenlopers al van de alternatieve foerageergebieden gebruik maken.
4.4. De Faunabescherming en anderen hebben de juistheid van de in 4.2 en 4.3 genoemde rapporten betwist, maar zij hebben hun stelling daartoe niet gestaafd. De enkele, niet met bescheiden onderbouwde stelling dat de steenloper en scholekster niet van de alternatieve foerageergebieden gebruik zullen maken, is hiertoe onvoldoende. Anders dan de Faunabescherming en anderen betogen, bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders ten onrechte zijn uitgegaan van de juistheid van deze rapporten.
4.5. Niet in geschil is dat de huidige waterkering bij de HPZ niet voldoet aan de wettelijke veiligheidsniveaus. Evenmin is in geschil dat het project noodzakelijk is voor het realiseren van een veilige waterkering die voldoet aan de wettelijke veiligheidseisen. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat bij de voortzetting en de tijdige uitvoering van het project grote veiligheidsbelangen zijn gemoeid. Niet betwist is de stelling van verweerders dat met het stilleggen van de werkzaamheden hoge kosten zijn gemoeid en dat stilleggen van de werkzaamheden op dit moment kan meebrengen dat een deel van het werk opnieuw moet worden uitgevoerd, waardoor een extra vertraging zal optreden bij het realiseren van een veilige waterkering ter plaatse. Naar het oordeel van de voorzitter dient aan deze belangen een zwaarder gewicht te worden toegekend dan aan het belang van de Faunabescherming en anderen bij het beschermen van de vogelsoorten tegen de gevolgen van het verdwijnen van foerageergebied ter plaatse. Daarbij is betrokken dat verweerders, gelet op de ingebrachte rapporten, aannemelijk hebben gemaakt dat op de strandhoofden bij de HPZ in combinatie met de alternatieve foerageergebieden in ieder geval tot begin november voldoende voedsel aanwezig is voor de steenloper en de scholekster. De voorzitter gaat er daarbij vanuit dat voor begin november uitspraak in de hoofdzaak zal worden gedaan. De voorzitter heeft voorts niet de overtuiging dat dit project vanwege de door de Faunabescherming en anderen ingeroepen normen ter bescherming van de aanwezige vogelsoorten op geen enkele wijze doorgang kan vinden.
4.6. Gelet hierop bestaat bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014
523.