ECLI:NL:RVS:2014:3025

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
201309851/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • N. Verheij
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor zwembad op perceel in Texel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Texel tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 26 september 2013 het beroep van de Vereniging van Eigenaren van het Beach-Park Texel (VvE) gegrond verklaard en het besluit van het college van 24 juli 2012 vernietigd, waarbij het college het bezwaar van de VvE tegen de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een zwembad ongegrond had verklaard. Het college had op 15 maart 2012 een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een zwembad op het perceel, maar de VvE was van mening dat deze vergunning in strijd was met het bestemmingsplan. Het college heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ophoging van het perceel in strijd is met de planvoorschriften. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 juni 2014 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het gebruik van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Het hoger beroep van het college is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De VvE's beroep tegen het besluit van 24 december 2013 is eveneens ongegrond verklaard. De kosten voor het college zijn vastgesteld op € 478,00.

Uitspraak

201309851/1/A1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Texel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 september 2013 in zaken nrs. 12/338 en 12/2046 in het geding tussen:
de vereniging Vereniging van Eigenaren van het Beach-Park Texel (hierna: de VvE)
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een zwembad op het perceel [locatie] te [plaats], (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft het college het door de VvE daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de VvE daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juli 2012 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De VvE heeft als verweerschrift een kopie van het aanvankelijk beroepschrift ingediend.
Bij besluit van 24 december 2013 heeft het college opnieuw het door de VvE tegen het besluit van 15 maart 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dit besluit, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
De VvE heeft daartegen gronden ingediend.
Het college heeft verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, tezamen met het hoger beroep in zaak nr. 201309847/1/A1, behandeld op 18 juni 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N.A.M. Priems, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 11 augustus 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een zwembad en een jacuzzi op het perceel. [vergunninghouder] heeft het zwembad in afwijking van die vergunning geplaatst. Het in bezwaar gehandhaafde besluit van 15 maart 2012 ziet op het legaliseren van het in afwijking van de eerstgenoemde omgevingsvergunning gebouwde zwembad.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Koog", zoals dat gold ten tijde van het besluit van 24 juli 2012, rust op het perceel de bestemming "gronden bestemd voor terrein voor zomerhuizen, RZ".
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor recreatieve doeleinden in de vorm van zomerhuizen, dienstwoning en bebouwing voor dienstverlening en de daarbij benodigde voorzieningen in de vorm van groen, paden, speelvelden alsmede andere bouwwerken en open erven voor parkeergelegenheid.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het eerste lid omschreven bestemming.
Ingevolge artikel 12, vierde lid, aanhef en onder c, wordt als strijdig gebruik in het tweede lid in ieder geval aangemerkt: het deponeren, lozen, storten of opslaan van aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, van schroot, puin, vuil, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, tenzij voortvloeiende uit het normale onderhoud van gronden en gebouwen en/of het gebruik in overeenstemming is met de bestemming.
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ophoging van het perceel in strijd is met artikel 12, vierde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. Het voert daartoe aan dat het hier niet gaat om het deponeren van grond. Volgens het college wordt in het normale spraakgebruik onder ‘deponeren’ verstaan het weggooien, neerleggen van stoffen waar geen gebruik meer van wordt gemaakt. Dat is hier volgens het college niet aan de orde, omdat de grond met een functie is neergelegd, te weten de functie tuin. Nu er geen sprake is van ‘deponeren’ wordt aan de vraag of sprake is van normaal onderhoud niet toegekomen, aldus het college.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 februari 2014 in zaak nr. 201303652/1/A4), kan ‘deponeren’, als bedoeld in artikel 12, vierde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, gelet op de tekst van het artikel, ook betrekking hebben op niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten dan wel grondhopen. ‘Deponeren’ houdt wel een aanwezigheid in die voor langere duur is. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak voorts heeft overwogen, gaat het hier om het deponeren van gronden voor een langere duur, vindt het niet plaats in het kader van normaal onderhoud en is dit gebruik niet in overeenstemming met de op het perceel rustende bestemming. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
5. Bij besluit van 24 december 2013 heeft het college het door de VvE tegen het besluit van 15 maart 2012 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Het college heeft zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat het bouwplan getoetst moet worden aan het op 12 juni 2013 door de raad van de gemeente Texel vastgestelde gewijzigde bestemmingsplan "De Koog" en dat het bouwplan daarmee niet in strijd is.
6. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 24 december 2013 ter plaatse geldende gewijzigde bestemmingsplan "De Koog" rust op het perceel de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen".
Ingevolge artikel 17.1 van de planregels zijn de voor "Recreatie-Verblijfsrecreatieve terreinen" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor zomerhuizen met de daarbij behorende tuinen en andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 17.3.3, aanhef en onder j, wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden.
7. De VvE betoogt dat het college niet heeft onderkend dat de ophoging van het perceel in strijd is met zowel het voorheen geldende bestemmingsplan als het gewijzigde bestemmingsplan. Volgens haar dient te worden getoetst aan het voorheen geldende bestemmingsplan.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 april 2012 in zaak nr. 201106565/1/A1), dient bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht te worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Het college heeft terecht het ten tijde van het besluit van 24 december 2013 geldende bestemmingsplan toegepast.
De ophoging van het perceel is, anders dan de VvE betoogt, nu het geen gebruik betreft als genoemd in artikel 17.3.3, onder j, van de planregels, niet in strijd met het laatstgenoemde bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
8. Het beroep van de VvE tegen het besluit van 24 december 2013 is ongegrond.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging van Eigenaren van het Beach-Park Texel tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 24 december 2013 ongegrond;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Texel een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Oudenaller
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014
531-712.