201400970/1/A3.
Datum uitspraak: 13 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2013 in zaak nr. 13/3740 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2013 heeft de minister het verzoek van [appellant] om inschrijving in het register van beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) en plaatsing op de zogenoemde uitwijklijst als tolk in de talencombinatie Nederlands - Arabisch (standaard) afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk, werkzaam bij Das Rechtsbijstand, en de minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge het tweede lid, is de minister verantwoordelijk voor het register en kan de minister een bewerker aanwijzen.
Ingevolge het derde lid, kan de minister een lijst houden waarop de gegevens worden bijgehouden van tolken en vertalers die beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag en die wegens het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen, niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties taalvaardigheid in de bron- of de doeltaal of kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- of doeltaal. De minister kan een instelling aanwijzen die deze lijst (hierna: de uitwijklijst) bijhoudt.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 37 zijn de artikelen 3 en 5, onderdeel a, gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijke kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
1.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge het tweede lid kan de minister onafhankelijke deskundigen aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.
Ingevolge het derde lid wordt een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de Wbtv van toepassing is, ingeschreven in het register.
1.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Regeling) wordt op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wbtv de raad voor rechtsbijstand aangewezen als de instelling die het register bewerkt.
Ingevolge het tweede lid wordt op grond van artikel 2, derde lid, van de Wbtv de raad voor rechtsbijstand aangewezen als de instelling die de lijst bijhoudt.
1.3. De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: Besluit inschrijving) vastgesteld, welk besluit op 1 juli 2013 is vervallen maar op dit geding nog wel van toepassing is.
Volgens artikel 3 van het Besluit inschrijving kan de raad voor rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie dan wel vertaalrichting geen toets beschikbaar is.
Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de desbetreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de desbetreffende vaardigheid en talencombinatie dan wel vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
Volgens artikel 4 neemt de raad voor rechtsbijstand een besluit op het verzoek tot inschrijving nadat de Commissie beëdigde tolken en vertalers advies heeft uitgebracht.
1.4. Voor de beoordeling van aanvragen tot plaatsing op de uitwijklijst is het Besluit Uitwijklijst Wbtv van 22 december 2011 (Stcrt. 2011, 23956; hierna: Besluit uitwijklijst) vastgesteld, welk besluit op 1 juli 2013 is vervallen maar op dit geding nog wel van toepassing is.
Volgens artikel 5 wordt een tolk of vertaler op de uitwijklijst geplaatst indien hij of zij aantoont:
a. over havo/mbo (niveau 4) werk- en denkniveau te beschikken;
b. de bron- en doeltaal op minimaal niveau B2 van het Europese referentiekader voor de Talen (hierna: ERK) te beheersen;
c. minimaal 20 opdrachten als tolk of als vertaler te hebben verricht en
d. minimaal 8 punten te behalen op de competentiematrix die als bijlage bij dit besluit is gevoegd en daarvan onderdeel uitmaakt.
2. In hoger beroep voert [appellant] wat betreft de afwijzing van het verzoek tot inschrijving in het register aan dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2013 en dat hij wel voldoende heeft aangetoond dat hij het Nederlands op C1-niveau beheerst.
2.1. In de uitspraak van 28 augustus 2013 (in zaak nr. 201205782/1/A3) heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de wet, na het verstrijken van de termijn van twee jaar, niet langer voorziet in een mogelijkheid om zonder inhoudelijke toetsing in het register te worden ingeschreven. Daartoe heeft de Afdeling met de rechtbank overwogen dat de wetgever ervoor heeft gekozen de overgangsregeling te beperken tot een termijn van twee jaar en dat de wet geen mogelijkheid kent om in individuele gevallen een andere termijn te hanteren. Anders dan [appellant] veronderstelt, heeft de Afdeling voor dit oordeel niet van belang geacht of de betrokkene al dan niet was geïnformeerd omtrent de toekomstige wetswijziging. Gelet hierop wordt in de omstandigheid dat volgens [appellant] de situaties verschillen nu hij niet is geïnformeerd omtrent de toekomstige wetswijziging, geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar deze uitspraak heeft overwogen dat de minister in zijn geval niet mocht vasthouden aan de termijn van twee jaar.
2.2. Voorts wordt in het enkele standpunt van [appellant] dat hij in bezwaar en beroep wel voldoende heeft aangetoond dat hij het Nederlands op het vereiste niveau beheerst, geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte in navolging van de minister heeft overwogen dat aan de door [appellant] overgelegde documenten onvoldoende betekenis kan worden toegekend in het kader van de beoordeling van de door hem beheerste Nederlandse taalvaardigheid.
3. [appellant] voert tegen de afwijzing van het verzoek tot plaatsing op de uitwijklijst in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen hij te kennen heeft gegeven over het niveau van het Nederlands behorende bij de opleidingen die hij heeft gevolgd. Hij stelt voldoende te hebben aangetoond dat hij het Nederlands op minimaal B2-niveau beheerst. Volgens hem had de minister moeten beoordelen over welk niveau overeenkomstig het ERK hij beschikt, waarbij competenties en niet direct diploma’s aan de orde zijn. Daarnaast stelt [appellant] dat de minister bij hem nadere informatie over de gevolgde opleidingen had moeten opvragen en hier niet vanaf mocht zien omdat er een tweede reden was om het verzoek af te wijzen.
3.1. In het besluit van 6 juni 2013 staat dat [appellant] met de door hem overgelegde diploma’s niet kan aantonen dat hij het Nederlands op minimaal B2-niveau beheerst, nu [appellant] geen geaccrediteerde opleiding heeft gevolgd en voorts uit de overgelegde diploma’s niet duidelijk wordt op welk niveau van het MBO de opleidingen worden gegeven. In dit kader heeft de minister ter zitting toegelicht dat alleen met een diploma van een MBO-opleiding op niveau 4 kan worden aangetoond dat het Nederlands op minimaal B2-niveau wordt beheerst. Voorts volgt uit het besluit van 6 juni 2013 dat de minister hierover geen nadere informatie heeft opgevraagd, omdat evenmin aan de voorwaarden in artikel 5, aanhef en onder c, van het Besluit uitwijklijst wordt voldaan.
Hieruit volgt dat het besluit van 6 juni 2013 primair is gebaseerd op de omstandigheid dat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarden in artikel 5, aanhef en onder c, van het Besluit uitwijklijst. Voorts volgt hieruit dat het besluit subsidiair is gebaseerd op de omstandigheid dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat hij het Nederlands op minimaal B2-niveau beheerst. De rechtbank is derhalve ten onrechte voorbij gegaan aan de bezwaren die [appellant] heeft aangevoerd tegen de primaire weigeringsgrond.
3.2. Wat betreft de primaire weigeringsgrond staat voorop dat redelijke uitleg van artikel 5, aanhef en onder c, van het Besluit uitwijklijst, in het licht van het onderscheid dat bij en krachtens de Wbtv en in dit Besluit wordt gemaakt tussen tolken en vertalers, met zich brengt dat voor plaatsing op de uitwijklijst als tolk en vertaler zowel 20 tolkopdrachten als 20 vertaalopdrachten moeten zijn verricht. De uitleg van [appellant] dat voor plaatsing op de uitwijklijst als tolk en vertaler 20 tolk- dan wel vertaalopdrachten moeten worden verrichten, volgt de Afdeling niet.
3.3. Wat betreft de plaatsing van [appellant] op de uitwijklijst als tolk wordt overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij 20 opdrachten als tolk heeft verricht. [appellant] heeft immers slechts 4 tolkopdrachten overgelegd. De daarnaast door [appellant] overgelegde verklaringen van de Nederlandse Koptische Stichting en de Koptisch Orthodoxe Kerk waarin staat dat hij sinds 2001 respectievelijk 2007 tientallen tolk- en vertaalopdrachten heeft verricht, zijn in dit kader onvoldoende nu hieruit niet blijkt hoeveel van die opdrachten tolkopdrachten waren. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat niet aan de in artikel 5 van het Besluit uitwijklijst opgenomen cumulatieve voorwaarden is voldaan. Derhalve leidt hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen, wat betreft de plaatsing van [appellant] op de uitwijklijst als tolk, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3.4. In het besluit van 6 juni 2013 staat dat [appellant] heeft aangetoond dat hij 20 professionele vertaalopdrachten heeft verricht, zodat voor zover het betreft de plaatsing van [appellant] op de uitwijklijst als vertaler wel aan het vereiste van artikel 5, aanhef en onder c, van het Besluit uitwijklijst wordt voldaan. Nu volgens het besluit van 6 juni 2013 eveneens aan de voorwaarden zoals opgenomen onder a - voor zover het betreft het niveau van het Arabisch - b en d, wordt voldaan, zijn er naast de subsidiaire weigeringsgrond die betrekking heeft op het niveau van het Nederlands geen andere weigeringsgronden. Het betoog van de minister dat hij wegens een andere weigeringsgrond heeft afgezien van het opvragen van nadere informatie omtrent het niveau van het Nederlands slaagt derhalve niet. Het besluit van 6 juni 2013 berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering en is derhalve genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4. Hetgeen [appellant] wat betreft de afwijzing van het verzoek tot inschrijving in het register en plaatsing op de uitwijklijst als tolk voor het overige in hoger beroep aanvoert, is louter een niet nader gemotiveerde herhaling van de in beroep bij de rechtbank aangevoerde gronden, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak gemotiveerd is ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hierbij betrekt de Afdeling hetgeen hiervoor is overwogen alsmede de omstandigheid dat de voorwaarden in artikel 3 van het Besluit inschrijving en artikel 5 van het Besluit uitwijklijst cumulatief zijn gesteld. Wat betreft de afwijzing van het verzoek tot inschrijving in het register behoefde de rechtbank derhalve niet te beoordelen of de minister zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat is voldaan aan de voorwaarde in artikel 3, aanhef en ten vierde van het Besluit inschrijving. Ook wat betreft de afwijzing van het verzoek tot plaatsing op de uitwijklijst als tolk behoefde de rechtbank derhalve niet te beoordelen of de minister zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat is voldaan aan de voorwaarde in artikel 5, onder b, van het Besluit uitwijklijst.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard en het besluit van 6 juni 2013, voor zover daarbij het verzoek van [appellant] tot plaatsing op de uitwijklijst als vertaler is afgewezen, in stand is gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] alsnog gegrond verklaren en het besluit van 6 juni 2013 in zoverre vernietigen.
6. De aangevallen uitspraak dient voor het overige, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
7. Het college dient ten aanzien van [appellant] in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2013 in zaak nr. 13/3740, voor zover daarin het beroep van [appellant] gericht tegen het besluit van 6 juni 2013, kenmerk 0046-13, ongegrond is verklaard en dat besluit voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot plaatsing op de uitwijklijst als vertaler in stand is gelaten;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie van 6 juni 2013, kenmerk 0046-13, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot plaatsing op de uitwijklijst als vertaler;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014
559.