ECLI:NL:RVS:2014:3046

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
201402504/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stadsboulevard Noord en de belangen van de eigenaar van percelen

Op 13 augustus 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellante, gevestigd te [plaats], en de raad van de gemeente Assen. De zaak betreft het bestemmingsplan "Stadsboulevard Noord", dat op 16 januari 2014 door de raad is vastgesteld. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat het plan de realisatie van de Stadsboulevard mogelijk maakt, maar ook de ontwikkelingsmogelijkheden van haar percelen in het plangebied negatief beïnvloedt.

Tijdens de zitting op 7 juli 2014 heeft appellante haar beroepsgronden met betrekking tot de Flora- en faunawet ingetrokken. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat bij de voorbereiding van het plan alternatieven zijn onderzocht, maar dat de gekozen tracékeuze noodzakelijk is voor de verbetering van de infrastructuur en de ruimtelijke kwaliteit. Appellante betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en dat er alternatieven zijn die beter aansluiten bij haar ontwikkelingsplannen.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De raad heeft een afweging gemaakt van de betrokken belangen en heeft geconcludeerd dat de voordelen van het gekozen tracé zwaarder wegen dan de nadelen voor appellante. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid tot deze conclusie heeft kunnen komen.

Daarnaast heeft appellante betoogd dat de raad onvoldoende inzicht heeft gegeven in de kosten van de sanering van bodemverontreiniging op haar percelen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de geraamde saneringskosten en dat er geen reden is om aan de uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestemmingsplan "Stadsboulevard Noord" in stand blijft. Er zijn geen proceskosten aan de zijde van appellante toegewezen.

Uitspraak

201402504/1/R6.
Datum uitspraak: 13 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de raad van de gemeente Assen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadsboulevard Noord" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, en R. Beerman, en de raad, vertegenwoordigd door ing. F. Smit, ing. H. Oppewal en T. Gijlers, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Intrekking beroepsgronden
1. Ter zitting heeft [appellante] de beroepsgronden over de Flora- en faunawet ingetrokken.
Het plan
2. Het plan maakt de realisatie van het noordelijke deel van de Stadsboulevard in Assen mogelijk. Het plan voorziet tevens in de aanpassing van enkele kruispunten met aansluitende wegen. De Stadsboulevard vormt de verbinding tussen de verschillende ruimtelijke projecten die deel uitmaken van het programma FlorijnAs. Met het plan wordt beoogd de bestaande noord-zuidverbinding op te waarderen, onder meer door een (plaatselijke) verdubbeling van het aantal rijbanen.
Algemeen toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De planregeling voor de percelen van [appellante]
4. [appellante] is eigenaar van enkele percelen in het plangebied. Zij heeft deze percelen aangekocht met de bedoeling deze te ontwikkelen tot locatie voor bijvoorbeeld hoogwaardige kantoren. In het plan is aan een deel van de gronden van [appellante] de bestemming "Verkeer" toegekend. Hierop wordt de aansluiting van de dr. A.F. Philipsweg en het Abel Tasmanplein op de Stadsboulevard gerealiseerd. De bestaande aansluitingen van deze wegen op de Industrieweg en de Overcingellaan worden daarbij verlegd en samengevoegd tot één kruising.
Tracékeuze Stadsboulevard
5. [appellante] kan zich niet verenigen met de wijze waarop de aansluiting van de dr. A.F. Philipsweg en het Abel Tasmanplein op de Stadsboulevard in het plan mogelijk is gemaakt. Deze aansluiting komt grotendeels op haar gronden te liggen. De ontwikkelingsmogelijkheden voor kantoren op haar percelen worden hierdoor tenietgedaan, aldus [appellante]. [appellante] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belang bij het behoud van die ontwikkelingsmogelijkheden voor haar percelen.
Vanwege de nadelige gevolgen van het gekozen tracé voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor haar gronden had de raad na afweging van de betrokken belangen de voorkeur moeten geven aan een ander tracé, aldus [appellante]. Zij stelt dat er verschillende alternatieven bestaan die in verkeerskundig opzicht gelijkwaardig of zelfs beter zijn en waarbij de ontwikkelingsmogelijkheden voor haar percelen behouden blijven. In dat verband verwijst [appellante] naar een notitie van RoyalHaskoningDHV. De daarin beschreven alternatieven voldoen volgens haar aan de verkeerskundige uitgangspunten van de raad en zijn door de raad ten onrechte niet in de besluitvorming betrokken.
[appellante] wijst er tevens op dat op het tracé van de Stadsboulevard op haar gronden in eerdere documenten nog nieuwbouw werd voorzien. In het bijzonder wijst zij in dit verband op de Structuurvisie Assen 2030 en op de Structuurvisie FlorijnAs.
Daarnaast stelt [appellante] dat namens de raad in 2012 een nader onderzoek naar alternatieven is toegezegd, dat echter niet is uitgevoerd. Volgens haar blijkt dit uit een e-mail van P. van Oostrum van de gemeente Assen van 3 augustus 2012.
5.1. De raad stelt dat bij de voorbereiding van de Integrale visie Stadsboulevard Assen en van het plan alternatieven zijn onderzocht in het door Goudappel Coffeng opgestelde Achtergronddocument Verkeer.
Aan de keuze voor het in het plan neergelegde tracé met een kruispunt dat een gedeelte van de percelen van [appellante] omvat, heeft de raad een aantal ruimtelijke overwegingen ten grondslag gelegd. De raad streeft in de eerste plaats naar uitbreiding van de infrastructuur om onder meer de plaatsing van verkeerslichten en de aanleg van opstelstroken mogelijk te maken. Daarnaast streeft de raad naar verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, onder meer door de continuïteit van de te realiseren bomenlaan en het verminderen van hoogteverschillen in het lengteprofiel. Hiervoor is het volgens de raad noodzakelijk dat het Rolderdek en het kruispunt Stadsboulevard - dr. A.F. Philipsweg - Abel Tasmanplein zo dicht mogelijk bij elkaar liggen, dat de doorrijdhoogte van de Rolderstraat beperkt wordt en dat de Stadsboulevard in oostelijke richting, over de percelen van [appellante], wordt verbreed. Verder acht de raad het voor een goede en veilige verkeersafwikkeling wenselijk om een zo compact mogelijke infrastructuurbundel te realiseren.
De raad stelt dat de door [appellante] aangedragen alternatieven met een noordelijker gelegen kruispunt vanuit verkeerstechnisch oogpunt mogelijk wel voldoen, maar om stedenbouwkundige redenen niet wenselijk zijn. Hij stelt dat bij een noordelijker gelegen aansluiting de gebruiksmogelijkheden van de resterende percelen en de mogelijkheden voor herontwikkeling van het Veemarktterrein en het Havenkwartier - waar woningbouw is voorzien - in het gedrang komen. Daarbij zal volgens de raad een onwenselijke versnippering van de stedenbouwkundige structuur ontstaan. Daarnaast komt bij een verplaatsing van de aansluiting in noordelijke richting de bereikbaarheid van een aantal bedrijfspercelen ten noorden van de percelen van [appellante] in gevaar.
De raad stelt dat hij daarom, na afweging van de betrokken belangen, voor het in het plan neergelegde tracé heeft kunnen kiezen. Hij brengt daarbij tevens naar voren dat de gemeente in 2004 in beginsel positief stond tegenover de ontwikkeling van kantoren op de percelen, maar dat het [appellante] de afgelopen jaren niet is gelukt tot realisatie daarvan te komen. Vanwege de situatie op de kantorenmarkt en de toenemende leegstand van kantoorruimte in Assen gaat de gemeente thans zeer terughoudend om met het planologisch mogelijk maken van meer kantoorruimte, aldus de raad.
5.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
5.3. Het plan voorziet in de samenvoeging van de huidige aansluitingen van het Abel Tasmanplein en de dr. A.F. Philipsweg op de Industrieweg tot één compacte kruising met de nieuwe Stadsboulevard. In verband hiermee voorziet het plan tevens in een verlegging van de dr. A.F. Philipsweg. De nieuwe kruising en de verlegde dr. A.F. Philipsweg komen grotendeels op de percelen van [appellante] te liggen. Niet in geschil is dat de in het verleden beoogde gebruiksmogelijkheden voor kantoren op de percelen van [appellante] hierdoor niet langer aan de orde zijn. De raad is ook voornemens de percelen van [appellante] op minnelijke wijze of door onteigening te verwerven.
De e-mail van 3 augustus 2012 waarnaar [appellante] heeft verwezen, bevat naar het oordeel van de Afdeling geen concrete toezegging dat nader onderzoek naar alternatieven zou worden verricht, nog daargelaten of de uitlatingen in het bericht aan de raad kunnen worden toegerekend.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat bij alle door GoudappelCoffeng onderzochte varianten de percelen van [appellante] nodig zijn voor de aanleg van de Stadsboulevard. Bij de door [appellante] voorgestelde alternatieven wordt de nieuwe kruising verder naar het noorden gelegd en blijven haar percelen gespaard. Zoals hierboven is uiteengezet, heeft de raad naar voren gebracht dat die alternatieven mogelijk verkeerstechnisch aanvaardbaar zijn, maar ruimtelijke en stedenbouwkundige nadelen hebben in vergelijking met het in het plan opgenomen tracé. De raad heeft een groter belang toegekend aan deze ruimtelijke aspecten dan aan het voorkomen van de negatieve gevolgen voor de percelen van [appellante]. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Daarbij betrekt de Afdeling tevens dat het vorige plan de door [appellante] gewenste ontwikkeling van kantoren op haar percelen niet mogelijk maakte, nu daarin aan de percelen van [appellante] de bestemming "Industrie, handel en nijverheid" was toegekend. Verder kon naar het oordeel van de Afdeling uit de Structuurvisie Assen 2030 en de Structuurvisie FlorijnAs niet worden afgeleid dat de percelen van [appellante] bij de ontwikkeling van de Stadsboulevard nooit zouden worden betrokken, nu het tracé van de Stadsboulevard in die documenten slechts indicatief is weergegeven.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de realisatie van de aansluiting op de in het plan gekozen plaats worden gediend dan aan de belangen van [appellante] bij het behoud van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de bouw van kantoren op haar percelen.
Het betoog faalt.
Bodemverontreiniging
6. [appellante] betoogt dat geen inzicht bestaat in de kosten voor de sanering van bodemverontreiniging die onder haar gronden aanwezig is. Volgens haar heeft de raad het geraamde bedrag van € 400.000 voor de saneringskosten niet onderbouwd. Nu niet vaststaat dat een bedrag van € 400.000 voldoende is voor de vereiste bodemsanering, is de uitvoerbaarheid van het plan onzeker, aldus [appellante].
6.1. De vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat neemt niet weg dat de raad het plan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat aanwezige bodemverontreinigingen aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.
6.2. Volgens de plantoelichting is de bodem ter plaatse van de percelen van [appellante] ernstig verontreinigd. De raad heeft de raming van de kosten gebaseerd op een in 2004 door Lankelma uitgevoerd actualisatie-, verkennend en nader bodemonderzoek op de percelen, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Omdat er in de afgelopen jaren op de percelen van [appellante] geen activiteiten hebben plaatsgevonden die van invloed zijn op de bodemkwaliteit, kon volgens de raad met de gegevens uit 2004 een reële kostenraming worden gemaakt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat € 400.000 is gereserveerd voor de bodemsanering, terwijl de geschatte saneringskosten € 350.000 bedragen. Uit een gesprek met [appellante] in het bijzijn van een deskundige is volgens de raad naar voren gekomen dat de bodem zelfs voor het bedrag van € 265.000 zou kunnen worden gesaneerd.
[appellante] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Ook overigens heeft zij geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan aan de juistheid van de kostenraming moet worden getwijfeld. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat de saneringskosten hoger zullen uitvallen dan is geraamd, omdat naast de eerder geconstateerde verontreinigingen inmiddels ook een VOCL-verontreiniging in de bodem is aangetroffen, overweegt de Afdeling dat dit een omstandigheid betreft van na de vaststelling van het plan. Gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kan deze omstandigheid niet worden betrokken bij het thans voorliggende geschil.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat aanwezige bodemverontreinigingen aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014
483.