201302872/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 februari 2013 in zaak nr. 12/2437 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2012 heeft de Belastingdienst de voorschotten huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget voor 2012 van [appellante] op nihil gesteld.
Bij besluit van 9 mei 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en mr. C.L.N.E. Bogaerts, werkzaam bij die dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 14 moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, zijn de aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.
Ingevolge het tweede lid kan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en l;
b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld onder f, g, h en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;
c. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder i tot en met k, voor de aanspraken die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend. Ingevolge artikel 64 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
2. De Belastingdienst heeft de voorschotten huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget voor 2012 van [appellante] op nihil gesteld, omdat zij geen verblijfstitel had die daarop aanspraak gaf. De Belastingdienst heeft gesteld dat [appellante] volgens de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst verblijfstitelcode 31 had, hetgeen betekent dat zij in procedure is voor een vergunning op grond van artikel 14 Vw 2000.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door in het kader van haar beroep op artikel 14 gelezen in samenhang met artikel 8 van het EVRM, te overwegen dat niet is aangetoond dat sprake is van een zeer bijzonder geval op grond waarvan kan worden afgeweken van de nationale wetgeving, heeft miskend dat zij in afwachting is van het nemen van een nieuw besluit op het door haar gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning, en dat haar uitzetting op grond van artikel 64 Vw 2000 achterwege blijft. [appellante] voert aan dat haar verblijfsprocedure bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst ruim vier jaar duurt en dat zij en haar kinderen niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst en rechtmatig in Nederland verblijven. Zij stelt dat onder deze omstandigheden toepassing van het koppelingsbeginsel niet gerechtvaardigd is.
3.1. Het betoog van [appellante] laat onverlet dat zij in 2012 geen rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en l, dat haar ingevolge artikel 11, tweede lid, onder a van de Vw 2000 aanspraak gaf op huurtoeslag-, zorgtoeslag of kindgebonden budget. Aan dit artikel ligt het koppelingsbeginsel ten grondslag. Het koppelingsbeginsel is neergelegd in de Koppelingswet en strekt ertoe het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen, te koppelen aan rechtmatig verblijf in Nederland. Het koppelingsbeginsel heeft tot doel te voorkomen dat illegale vreemdelingen door ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun wederrechtelijk verblijf of het verwerven van de schijn van volkomen legaliteit. Daarnaast is het erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling ‘in procedure’ voor een verblijfsvergunning gaandeweg in staat blijkt een zodanig sterke rechtspositie op te bouwen - of de schijn van een dergelijke positie - dat hij na ommekomst van de procedure zo goed als onuitzetbaar blijkt (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1 en 2).
3.2. Onder verwijzing naar uitspraken van 22 december 2010 in zaak nr. 200909234/1/H2 en 26 juni 2013 in zaak nr. 201210452/1/A2 overweegt de Afdeling dat, gezien het met het koppelingsbeginsel nagestreefde doel, dit beginsel op zichzelf een redelijke en objectieve rechtvaardiging biedt voor het onderscheid tussen enerzijds een persoon met de Nederlandse nationaliteit of een vreemdeling met een verblijfsrecht ingevolge artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 en anderzijds een vreemdeling, zoals [appellante], aan wie een zodanig verblijfsrecht (nog) niet is toegekend.
3.3. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen in hiervoor vermelde uitspraken, vinden ingevolge artikel 94 van de Grondwet wettelijke voorschriften evenwel geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het niet toekennen van een kindgebonden budget kan onder zeer bijzondere omstandigheden in het concrete geval worden aangemerkt als zijnde in strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM in samenhang met het in artikel 8 van het EVRM besloten recht op respect voor het familie- en gezinsleven, in welk geval de desbetreffende bepaling buiten toepassing moet worden gelaten. De Belastingdienst dient een beroep op zeer bijzondere omstandigheden zelfstandig te beoordelen.
3.4. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet toekennen van voorschotten huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget aan [appellante] niet strijdig is met artikel 14 gelezen in verbinding met artikel 8 van het EVRM. Dat de verblijfsprocedure van [appellante] nu ruim vier jaar duurt en dat zij en haar kinderen niet uit Nederland kunnen vertrekken zijn geen bijzondere omstandigheden die ieder voor zich of in onderling verband bezien in dit geval de weigering van de voorschotten strijdig doet zijn met het discriminatieverbod in samenhang met het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat zij aan eerdere verlening van toeslagen niet het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat deze in 2012 zouden worden voortgezet, heeft miskend dat de Belastingdienst bij aanvang van haar verblijf in Nederland op de hoogte is geweest van haar verblijfspositie en haar niettemin steeds in aanmerking heeft gebracht voor verstrekkingen.
4.1. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 8 oktober 2008 in zaak nr. 200800761/1), nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Daarvan is in dit geval geen sprake. [appellante] heeft aan eerdere verstrekkingen van de Belastingdienst niet het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat zij ook in 2012 recht zou hebben op voorschotten huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget, nu de Belastingdienst het recht daarop en de hoogte daarvan ieder jaar opnieuw bepaalt.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
344.