201308657/1/R2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Cadzand,
gemeente Sluis,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Sluis,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Kom Cadzand Badhuisweg-Koolsweg" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. R. Verduijn, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door R. Louwes, A. Berckmoes en G. Naeije, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], ir. R. Verschiere en ing. J. Kools, bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, gehoord.
Overwegingen
1. Het wijzigingsplan wijzigt het bestemmingsplan "Kom Cadzand", dat de raad op 29 september 2005 heeft vastgesteld. Blijkens de plankaart behorende bij dat bestemmingsplan hebben de percelen langs de Koolsweg en de Badhuisweg de bestemming "Agrarische Doeleinden" en de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO locatie C, D en E".
Het wijzigingsplan voorziet in de nieuwbouw van 22 woningen aan de Badhuisweg en de Koolsweg te Cadzand.
2. Het college betoogt dat [appellanten sub 1] niet in hun beroep kunnen worden ontvangen nu zij over het ontwerp van het wijzgingsplan geen zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.1. Het beroep van [appellanten sub 1] tegen de vaststelling van het wijzigingsplan, steunt niet op een bij het college naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Het ontwerp van het wijzigingsplan is vanaf 22 november 2012 ter inzage gelegd. Op dat moment, en gedurende de periode dat het ontwerp van het besluit ter inzage heeft gelegen en daarover een zienswijze naar voren kon worden gebracht, waren [appellanten sub 1] niet woonachtig in de omgeving van de gronden waarop het wijzigingsplan ziet. Zij hebben in maart onderscheidenlijk juni 2013, en derhalve na afloop van de termijn voor het indienen van een zienswijze, een huurovereenkomst getekend voor het bewonen van de in de nabijheid van het plangebied gelegen woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Nu er geen aanwijzingen zijn dat het om een schijnconstructie gaat, kan naar het oordeel van de Afdeling [appellanten sub 1] in dit geval redelijkerwijs niet worden verweten dat zij over het ontwerp van het besluit geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, zodat geen aanleiding bestaat het beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk te verklaren.
3. [appellanten sub 1] vrezen dat het plan een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun percelen met zich zal brengen. Zij stellen daartoe dat het vrije uitzicht dat zij nu hebben door het plan verdwijnt.
3.1. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Het college acht het ontnemen van enig uitzicht bij [appellanten sub 1] aanvaardbaar nu door de ruime verkaveling en de groene opzet van het wijzigingsplan de harde overgang tussen poldergebied en kern zal verdwijnen. Het wijzigingsplan voorziet daarbij in woningen in één bouwlaag met kap die gelet op bestaande bebouwing passend zijn in de omgeving. Niet kan worden geoordeeld dat het college in redelijkheid niet meer gewicht mocht toekennen aan de belangen die zijn betrokken bij de woningbouw dan aan het belang dat [appellanten sub 1] hebben bij een vrij uitzicht. Hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de wijziging van de oorspronkelijke bestemming niet is gerechtvaardigd.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 2] betoogt dat het plan niet voldoet aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Hij voert hiertoe allereerst aan dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde dat het plan past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. De stelling van het college dat de voorziene woningen zijn opgenomen op de gemeentelijke planningslijst, maakt volgens hem niet dat het plan in zoverre aan de wijzigingsvoorwaarde voldoet. In de tweede plaats voert [appellant sub 2] aan dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde dat het besluit pas wordt genomen nadat archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en wanneer eenmaal aangetroffen archeologische waarden blijkens rapportage van de archeologisch deskundige in voldoende mate zijn zekergesteld. Volgens [appellant sub 2] is uit het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek gebleken dat archeologische waarden aanwezig zijn. Het college heeft deze waarden echter niet op enigerlei wijze veilig gesteld, aldus [appellant sub 2]. Tot slot voert [appellant sub 2] aan dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarde, inhoudende dat in geval van sloop en vervangende nieuwbouw de oorspronkelijke ruimtelijke en cultuurhistorische karakteristieken in het bouwplan zoveel mogelijk worden gerespecteerd, omdat het in het plan mogelijk gemaakte te bebouwen oppervlak groter is dan de bestaande oppervlakte van de schuur.
4.1. Blijkens de plankaart behorende bij het bestemmingsplan "Kom Cadzand" hebben de percelen langs de Koolsweg en de Badhuisweg de bestemming "Agrarische Doeleinden" en de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO locatie C, D en E".
Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemmingen van de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO" te wijzigen, met inachtneming van de volgende algemene bepalingen:
a. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw mag het aantal woningen uitsluitend toenemen indien het woningbouw betreft die past in het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid; […]
c. een besluit tot planwijziging wordt pas genomen nadat archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en wanneer eenmaal aangetroffen archeologische waarden blijkens rapportage van de archeologische deskundige in voldoende mate zijn zekergesteld.
Ingevolge het bepaalde in het derde lid, aanhef en onder c, aanhef en ten tweede, voor zover van belang, mogen binnen het op de kaart aangegeven gebied C, met de aanduiding "wijziging ex artikel 11 WRO toegestaan" bestemmingen geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd, teneinde de ruimtelijke en milieukwaliteit in Cadzand te versterken, met inachtneming van de volgende bepalingen: de bestemmingen mogen worden gewijzigd in "Woondoeleinden" al dan niet in combinatie met "Erven" en "Tuinen", met inachtneming van de bepalingen dat een wijziging slechts toelaatbaar is voor zover in geval van sloop en vervangende nieuwbouw de oorspronkelijke ruimtelijke en cultuurhistorische karakteristieken in het bouwplan zoveel mogelijk worden gerespecteerd.
4.2. Blijkens de plantoelichting is het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid onder meer vastgelegd in de structuurvisie "Goed Leven" (hierna: de structuurvisie). In de structuurvisie staat dat bestaande woningbouwplannen, die een uitbreiding van de woningvoorraad inhouden en waarover bindende afspraken zijn gemaakt, indien mogelijk worden geschrapt of aangepast (minder woningen - meer kwaliteit).
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het woningbouwproject reeds deel uitmaakte van de gemeentelijke planningslijst voor woningbouw uit 2006. Bovendien zijn in het verleden bindende afspraken gemaakt over de bouw van woningen op deze locatie, zo heeft het college ter zitting toegelicht. In de plantoelichting is voorts uiteengezet dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Gelet op de behoefte was het schrappen van de woningbouwplannen niet noodzakelijk, maar de plannen zijn aangepast door het aantal woningen terug te brengen van 30 naar 22, zo heeft het college toegelicht. [appellant sub 2] heeft zijn stellingen dat in het verleden geen bindende afspraken zijn gemaakt over het woningbouwproject en dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen niet nader onderbouwd, zodat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan hetgeen het college in dit verband heeft gesteld.
Ten aanzien van het door [appellant sub 2] ter zitting gevoerde betoog dat niet aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan nu het plan voorziet in de mogelijkheid om de voorziene woningen te gebruiken als tweede woning overweegt de Afdeling als volgt. In het wijzigingsplan is aangesloten bij de in het bestemmingsplan "Kom Cadzand" bestaande bestemming "Woondoeleinden", die voorziet in de mogelijkheid om de in het wijzigingsplan voorziene woningen te gebruiken ten behoeve van bewoning. In zoverre bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan niet in overeenstemming is met het gemeentelijk volkshuisvestigingsbeleid. Dat met de intrekking van de Verordening tweede woningen Sluis, met ingang van 30 januari 2014, het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente Sluis is gewijzigd, laat dit onverlet nu deze intrekking een feit betreft van na de vaststelling van het wijzigingsplan.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan mogelijk gemaakte woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestigingsbeleid, zodat in zoverre aan de wijzigingsvoorwaarden van het plan is voldaan.
4.3. Ten aanzien van het betoog dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de voorwaarde dat een besluit tot planwijziging pas wordt genomen nadat archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en wanneer eenmaal aangetroffen archeologische waarden blijkens rapportage van de archeologische deskundige in voldoende mate zijn zekergesteld, overweegt de Afdeling als volgt.
Zoals in de plantoelichting is vermeld is over het plangebied het rapport Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek van SOB research van augustus 2009 opgesteld. Volgens dit rapport zijn op het terrein van de huidige boerderij met erf en het noordoostelijke deel van het plangebied, langs de Badhuisweg, archeologische waarden aangetroffen.
In het daarover door het college aan de stichting Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland gevraagde advies van 7 augustus 2009 wordt geadviseerd om indien toekomstige bouwwerkzaamheden plaatsvinden in het deel van het plangebied waar archeologische waarden zijn aangetroffen, archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren. Voorts wordt geadviseerd om ten behoeve van dit vervolgonderzoek en de archeologische begeleiding van de sloop van aanwezige bebouwing een door de adviseur archeologie van de gemeente goed te keuren programma van eisen op te stellen.
Volgens de plantoelichting is in de anterieure overeenkomst, die op 8 juli 2013 met de initiatiefnemer is gesloten, vastgelegd dat het uitgraven van de bouwput ten behoeve van toekomstige bebouwing plaatsvindt onder begeleiding van een senior archeoloog aan de hand van een nader op te stellen programma van eisen.
Aldus heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bij het archeologisch onderzoek in het plangebied aangetroffen archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld.
Het betoog faalt.
4.4. In de plantoelichting is ten aanzien van gebied C, de hoek van de Badhuisweg-Prinsestraat-Koolsweg, uiteengezet dat de stedenbouwkundige inzet voor dit gebied is gericht op het herstel van de beeldkwaliteit van het aanvankelijk aanwezige cultuurhistorische bouwcomplex. Het plan voorziet daarom in een nieuw L-vormig woongebouw met een goothoogte van maximaal 4 m en een nokhoogte van maximaal 10 m. Vorm en hoogte verwijzen naar die van de voormalige schuur, zo is in de plantoelichting vermeld. Gelet op het voorgaande bestaat in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het plan in zoverre de oorspronkelijke ruimtelijke en cultuurhistorische karakteristieken zoveel mogelijk worden gerespecteerd.
De betogen falen.
5. [appellant sub 2] betoogt dat de het college ten onrechte de agrarische bestemming die ingevolge het bestemmingsplan "Kom Cadzand" op zijn gronden rust niet in het plan heeft opgenomen.
5.1. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Het college heeft de bestemming van de gronden van [appellant sub 2] gewijzigd in "Woondoeleinden", hetgeen in overeenstemming is met de feitelijke situatie. In de toelichting bij het bestemmingsplan heeft de raad opgenomen dat een verbetering van het woon- en leefklimaat voor omwonenden noodzakelijk is voor de functieverandering waarin het wijzigingsplan voorziet. Het college heeft bij de vaststelling van het wijzigingsplan de ruimtelijke uitstraling van de percelen van [appellant sub 2] beperkt door daaraan de bestemming "Woondoeleinden" toe te kennen en daarmee voorzien in de door de raad gewenste verbetering van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de percelen van [appellant sub 2] niet agrarisch worden gebruikt en dat het behoud van de agrarische bestemming niet noodzakelijk is voor de realisatie van de door [appellant sub 2] gewenste paardenbak voor het hobbymatig houden van paarden. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat wijziging van de bestemming niet is gerechtvaardigd.
Het betoog faalt.
6. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat, het plan financieel niet uitvoerbaar is en het kostenverhaal niet is verzekerd, ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in rechtsoverwegingen 5.1, 6.1 en 7.2 van zijn uitspraak van 29 november 2013 (zaak nr. 201308657/2/R2, www.raadvanstate.nl).
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
579-779.