201310549/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2013 in zaak nr. 13/3905 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2009 heeft de minister het verzoek van [appellant] tot inschrijving als tolk Nederlands Koerdisch (Kermandji) in het Register beëdigde tolken en vertalers en plaatsing op de Uitwijklijst afgewezen.
Bij besluit van 3 december 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij uitspraak van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201106174/1/A3 heeft de Afdeling het door de minister daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 december 2009 vernietigd.
Bij besluit van 9 april 2013 heeft de minister het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.S. Pen, advocaat te Amstelveen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) kan de minister een lijst houden waarop de gegevens worden bijgehouden van tolken en vertalers die beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag en die wegens het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen, niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties taalvaardigheid in de bron- of doeltaal of kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- of doeltaal. De minister kan een instelling aanwijzen die deze zogenoemde Uitwijklijst bijhoudt.
Bij de beoordeling van aanvragen tot plaatsing op de Uitwijklijst werd ten tijde van belang het Besluit Uitwijklijst Wbtv (Stcrt. 2012, 2640; hierna: het Besluit Uitwijklijst) toegepast.
Volgens artikel 5 wordt een tolk of vertaler op de Uitwijklijst geplaatst indien hij of zij aantoont:
a. over havo/mbo (niveau 4)-werk- en denkniveau te beschikken;
b. de bron- en doeltaal op minimaal niveau B2 van het Europese referentie kader voor de Talen te beheersen;
c. minimaal 20 opdrachten als tolk of als vertaler te hebben verricht en
d. minimaal 8 punten te behalen op de competentiematrix die als bijlage bij dit besluit is gevoegd en daarvan onderdeel uitmaakt.
In de bijlage als bedoeld in artikel 5, onder d, bij het Besluit Uitwijklijst is de volgende competentiematrix opgenomen:
1. het afronden van middelbaar onderwijs in het taalgebied
van de brontaal 4 punten
of
het afronden van hoger onderwijs in het taalgebied van
de brontaal 6 punten
2. het afronden van middelbaar onderwijs in het taalgebied
van de doeltaal 4 punten
of
het afronden van hoger onderwijs in het taalgebied van
de doeltaal 6 punten
3. taalstudie (niveau hoger onderwijs) afgerond in de bron-
of doeltaal 4 punten
4. één jaar werkervaring (anders dan als tolk of vertaler) in het taalgebied van de bron of doeltaal 2 punten
of
minimaal twee jaar werkervaring (anders dan als tolk of vertaler) in het taalgebied van de bron- of doeltaal 3 punten
5. (deel-)certificaat van een tolk- of vertaleropleiding 2 punten
2. De minister heeft aan het besluit van 9 april 2013 ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond het Koerdisch (Kermandji) op minimaal B2-niveau te beheersen. Uit het door hem overgelegde getuigschrift van het Koerdisch Instituut VZW in België volgt niet op welk niveau [appellant] het Koerdisch (Kermandji) beheerst, omdat er geen normering is toegevoegd. Ook heeft [appellant] niet minimaal acht punten behaald op de competentiematrix.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het oordeel van de Afdeling in genoemde uitspraak van 24 oktober 2012 dat er vanuit moet worden gegaan dat het voor [appellant] niet mogelijk is aan te tonen dat hij beschikt over taalcompetenties in het Koerdisch (Kermandji) op niveau B2 en derhalve het Besluit Uitwijklijst in zoverre kennelijk onredelijk is, niet meer opgaat. Inmiddels zijn er door de Stichting Nationale Examens Vertaler en Tolk (hierna: de SNEVT) toetsen Koerdisch (Kermandji) aangeboden, waarmee een niveau B2 aangetoond kan worden. Dat [appellant] hiervan geen gebruik heeft gemaakt, omdat hij reeds met goed gevolg een toets heeft afgelegd bij het Koerdisch Instituut VZW, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft overwogen dat de door de minister in het Besluit Uitwijklijst gestelde eisen niet onredelijk zijn. De minister heeft zich volgens haar voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] met het getuigschrift van het Koerdisch Instituut VZW niet heeft aangetoond het Koerdisch (Kermandji) op tenminste B2-niveau te beheersen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het, anders dan [appellant] heeft betoogd, voor hem niet onmogelijk is om minimaal 8 punten op de competentiematrix te behalen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het beleid ondeugdelijk is gemotiveerd en de daarin gestelde eisen tot een onredelijke uitkomst leiden. Voorts betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat alleen indien door het geheel ontbreken van taaltoetsen of opleidingen het voor hem niet mogelijk is om aan te tonen dat hij het Koerdisch (Kermandji) op B2-niveau beheerst, het kennelijk onredelijk is om van hem te verlangen dat hij aantoont dat hij het Koerdisch (Kermandji) op dat niveau beheerst. Hij voert daartoe aan dat er nauwelijks toetsingsmogelijkheden voor het Koerdisch (Kermandji) zijn geweest. De eerste mogelijkheid was via het Koerdisch Instituut VZW, welke volgens hem daartoe beter toegerust is dan de SNEVT. De examinatoren bij de SNEVT voldoen zelf niet aan de eisen die de minister aan tolken stelt. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte overwogen dat klachten tegen de toetsingscommissie van de SNEVT in een klachtprocedure naar voren moeten worden gebracht, aldus [appellant].
4.1. Het doel van de vereisten voor plaatsing op de Uitwijklijst en van de daarbij behorende competentiematrix is te verzekeren dat de betrokken tolken en vertalers over voldoende vaardigheden beschikken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2012 in zaak nr. 201109834/1/A3). Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het beleid ondeugdelijk is gemotiveerd. In het licht hiervan heeft de rechtbank terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de minister die vereisten niet heeft mogen stellen.
4.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat er na de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012 toetsingsmogelijkheden bij de SNEVT zijn geweest waarmee [appellant] kon aantonen het Koerdisch (Kermandji) op B2-niveau te beheersen. Dat [appellant] twijfelt aan de kwalificaties van de examinatoren, maakt niet dat het niet voor zijn rekening komt dat hij geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheden. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] met zijn getuigschrift van het Koerdisch Instituut VZW niet heeft aangetoond dat hij het Koerdisch (Kermandji) op tenminste B2-niveau beheerst. Dat het Koerdisch Instituut volgens [appellant] geschikter is voor het afnemen van een taaltoets dan de examinatoren van de SNEVT maakt dit, nog daargelaten dat hij dit niet heeft aangetoond, niet anders. Ook de door [appellant] ter zitting van de Afdeling voorgedragen toelichting van het Koerdisch Instituut VZW leidt niet tot een ander oordeel, nu ook daaruit niet volgt aan welk taalniveau is getoetst. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat moet worden getoetst aan Europese normen die geacht worden bekend te zijn bij het Koerdisch Instituut VZW.
Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het voor hem niet onmogelijk is punten te halen op de competentiematrix. De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister niet heeft toegelicht welke opleidingsmogelijkheden er voor hem waren, behalve de toetsen van het Koerdisch Instituut VZW en de SNEVT, aldus [appellant].
5.1. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder punten 1 en 2 van de competentiematrix niet noodzakelijk is dat middelbaar of hoger onderwijs moet zijn gevolgd in de bron- of doeltaal, maar dat dit moet zijn gevolgd en afgerond in het taalgebied van de bron- of doeltaal. Het is voor [appellant] mogelijk om zowel in het taalgebied van de brontaal (Turkije) als van de doeltaal (Nederland) middelbaar en hoger onderwijs te volgen en dus onder punten 1 en 2 van de competentiematrix punten te behalen. Ook is het mogelijk een taalstudie Nederlands te volgen, zodat ook onder punt 3 van de competentiematrix punten kunnen worden behaald. Ook is het mogelijk in Nederland of Turkije werkervaring op te doen, anders dan als tolk of vertaler. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het voor [appellant] niet onmogelijk is om punten op de competentiematrix te behalen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
382-773.