201401421/1/R4.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Coevorden,
en
de raad van de gemeente Coevorden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kwelvijver Noodwaterberging Ossehaar" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door H.J.R. Ellen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen gehoord, vertegenwoordigd door ir. T.J. Dijkstra, werkzaam bij het waterschap.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor een deel van de voorziene kwelvijver ten behoeve van de Noodwaterberging Ossehaar aan de Martha de Reigerstraat en de Geert Woltersomstraat waar thans een dekzandkopje aanwezig is. De noodwaterberging is planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Noodwaterberging Ossehaar", vastgesteld op 12 juli 2011. Verder heeft het algemeen bestuur van Waterschap Velt en Vecht (thans: Waterschap Vechtstromen, hierna: het waterschap) op 7 september 2010 het projectplan "Noodwaterberging Ossehaar" vastgesteld voor de noodwaterberging en de kwelvijver.
3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het onderhavige bestemmingsplan heeft vastgesteld, nadat het algemeen bestuur van het waterschap al een projectplan had vastgesteld. Verder betoogt hij dat uit een tekening bij het onderhavige plan blijkt dat, anders dan hij had verondersteld, de dijk van de noodwaterberging ter hoogte van zijn perceel aan de [locatie] niet de plangrens van het bestemmingsplan "Noodwaterberging Ossehaar" zal volgen. Volgens [appellant] leidt deze wijziging tot aantasting van zijn vrije uitzicht. Tot slot betoogt [appellant] dat de raad het onderhavige plan ten onrechte heeft vastgesteld, terwijl er nog geen overeenstemming is bereikt tussen de omwonenden en Waterschap Vechtstromen over de afwerking van de kwelvijver. Hij vreest dat over de uitvoering van het project niet meer overlegd zal worden met omwonenden. Volgens hem willen de omwonenden een stenen kade aan de rand van de kwelvijver, terwijl het waterschap een natuurlijke oever met riet wil aanleggen.
3.1. De raad stelt dat de noodwaterberging en de dijk daarvan geen deel uitmaken van het onderhavige plan. Voorts stelt de raad dat het algemeen bestuur van het waterschap voor de locatie van de dijken om de noodwaterberging en de kwelvijver het projectplan heeft vastgesteld, waartegen [appellant] geen beroep heeft ingesteld. Volgens de raad is het waterschap bereid om in overleg te treden met omwonenden over de afwerking van de kavels, maar betreft dit uitvoeringsaspecten die niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
3.2. Wat betreft het betoog van [appellant] dat het bestemmingsplan voor de kwelvijver ten onrechte pas na vaststelling van het projectplan is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat uit de Wet ruimtelijke ordening noch de Waterwet volgt dat eerst een bestemmingsplan waarin het voorziene waterstaatswerk planologisch mogelijk wordt gemaakt dient te worden vastgesteld voordat het benodigde projectplan kan worden vastgesteld.
De beroepsgrond over de aanleg van de dijk voor de noodwaterberging heeft betrekking op de uitvoering van het onherroepelijke bestemmingsplan "Noodwaterberging Ossehaar" en het onherroepelijke projectplan. Nu deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het onderhavige bestemmingsplan moet deze buiten beschouwing blijven.
Wat betreft de afwerking van de kavel en de vijver en het gewenste overleg met de omwonenden door het waterschap, overweegt de Afdeling dat dit betrekking heeft op de uitvoering van het plan en niet op het plan zelf. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Overigens heeft het dagelijks bestuur van het waterschap ter zitting toegelicht dat in het projectplan weliswaar voorziet in natuurlijke oevers met riet voor de kwelvijver, maar dat het dagelijks bestuur bereid is tot overleg over de mogelijke aanleg van kades aan de kwelvijver. Het bestemmingsplan staat ook niet aan de aanleg van dergelijke kades in de weg. In hetgeen [appellant] over het onderhavige plan heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het plan heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
271-767.