ECLI:NL:RVS:2014:3099

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201401638/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand in verband met belastinggeschil

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand, ten behoeve van [appellant]. De aanvraag werd afgewezen op 16 mei 2013, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 19 september 2013 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 29 januari 2014 de uitspraak deed dat het beroep ongegrond was. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 juli 2014. De raad voor rechtsbijstand was vertegenwoordigd door mr. K. Achefai. De kern van het geschil betreft de vraag of de aanvraag om rechtsbijstand terecht is afgewezen. De Raad overweegt dat volgens artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand rechtsbijstand niet verleend wordt indien de aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot. Dit is ook bevestigd door het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria.

[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad de aanvraag terecht heeft afgewezen. Hij stelt dat er een langdurig geschil is met de Belastingdienst dat verband houdt met de afwikkeling van een faillissement. De Raad van State concludeert echter dat de aanvraag om rechtsbijstand geen gegronde redenen bevatte, aangezien verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet kan worden gegrond op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State is dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 augustus 2014.

Uitspraak

201401638/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2014 in zaak nr. 13/8564 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.
Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Invorderingswet 1990, gelezen in verbinding met het eerste lid, kan het verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet gegrond zijn op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad met toepassing van deze bepalingen de aanvraag om toevoeging voor rechtsbijstand voor het voeren van verweer in een procedure tegen de Belastingdienst terecht heeft afgewezen. Hij voert daartoe aan dat aan de gevraagde toevoeging een langdurig geschil ten grondslag ligt met de Belastingdienst dat verband houdt met de afwikkeling van een faillissement.
2.1. Uit de in de aanvraag opgenomen omschrijving van het rechtsprobleem blijkt dat rechtsbijstand is gevraagd voor het voeren van een verzetprocedure tegen de door de Belastingdienst genomen invorderingsmaatregelen inzake de Inkomstenbelasting 2012. Bij de aanvraag is een dwangbevel van de Belastingdienst strekkende tot het betalen van de aanslag Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012 gevoegd. [appellant] betwist de vordering. Uit artikel 17, derde lid, van de Invorderingswet volgt dat verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel niet gegrond kan zijn op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. [appellant] heeft geen grond gegeven voor een mogelijke toewijzing van het verzet. Dat [appellant] sinds het faillissement een conflict heeft met de Belastingdienst maakt niet dat de gevraagde toevoeging moet worden verstrekt, omdat dit in deze procedure niet aan de orde kan komen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad de aanvraag om een toevoeging terecht heeft afgewezen omdat deze kennelijk van elke grond is ontbloot.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Slump w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
18-680.