ECLI:NL:RVS:2014:31

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
201301192/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor caravanstalling

Op 15 januari 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een omgevingsvergunning die op 25 september 2012 door het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht was verleend aan [belanghebbende], handelend onder de naam [bedrijf], voor het gebruik van een perceel te [plaats] ten behoeve van een caravanstalling. De vergunning was eerder aangevochten door [appellante A], waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, en [appellante B], waarvan de vennoten [vennoot C] en [vennoot D] zijn. De voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht had op 21 december 2012 het beroep van [appellante A] ongegrond verklaard, waarop [appellante A] hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2013 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante A] werd vertegenwoordigd door [vennoot C] en [appellant C], bijgestaan door mr. J.A.W. Enoch, en het college door A.F.J.M. Emmelot en ing. S.J. Haak. Ook [belanghebbende] was aanwezig, vertegenwoordigd door ing. H.W. Ebbers. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend, ondanks de bezwaren van [appellante A] over de verkeersaantrekkende werking van de caravanstalling en de ruimte op het perceel voor het halen en brengen van caravans.

De Raad van State concludeert dat de voorzieningenrechter terecht geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat het aantal verkeersbewegingen door de caravanstalling significant zou toenemen ten opzichte van de eerdere situatie. Ook werd geen grond gevonden voor de stelling dat er onvoldoende ruimte op het perceel zou zijn voor het halen en brengen van caravans. Het hoger beroep van [appellante A] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201301192/1/A1.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], en [appellante B], waarvan de vennoten zijn [vennoot C] en [vennoot D], beide vennootschappen gevestigd te [plaats] en [appellant C], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante A]),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 21 december 2012 in de zaken nrs. 12/4124 en 12/4125 in het geding tussen:
[appellante A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2012 heeft het college aan [belanghebbende], handelend onder de naam [bedrijf], omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het perceel, plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), ten behoeve van een caravanstalling.
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellante A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante A] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante A] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2013, waar [appellante A], vertegenwoordigd door [vennoot C] en [appellant C], bijgestaan door mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door A.F.J.M. Emmelot en ing. S.J. Haak, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door ing. H.W. Ebbers, gehoord.
Overwegingen
1. Voor zover het college betoogt dat [appellante A] geen belang heeft bij het hoger beroep, omdat de caravanstalling niet in strijd is met het op 25 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan "Herenweg-Gageldijk", faalt dat betoog, nu niet kan worden uitgesloten dat daartegen beroepsgronden worden aangevoerd die tot vernietiging van het gehele plan leiden.
2. Het college heeft, om medewerking te verlenen aan het wijzigen van het gebruik van de op het perceel gebouwde kas als caravanstalling, toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. [appellante A] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de te verwachten verkeersaantrekkende werking van de caravanstalling veel groter is dan die van de er geëxploiteerde tuinbouwondernemingen. Het gaat uit van een te laag aantal verkeersbewegingen. Caravanbezitters gaan vaker op vakantie dan de gemiddelde Nederlander. Voorts is het aantal in de ruimtelijke onderbouwing in aanmerking genomen verkeersbewegingen in de oude situatie van 9.200 per jaar te hoog. Aannemelijk is dat hoogstens 400 verkeersbewegingen per jaar hebben plaatsgevonden van en naar de Gageldijk 29 en 123, aldus [appellante A].
3.1. In de nota van zienswijzen, behorende bij het besluit van 25 september 2012, gaat het college er van uit dat op het perceel maximaal 1.200 objecten worden gestald en deze gemiddeld 2 keer per jaar worden opgehaald. Het heeft daartoe in aanmerking genomen dat de gemiddelde Nederlander volgens gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek 2,8 keer op vakantie gaat. Op basis daarvan bedraagt het aantal verkeersbewegingen naar de caravanstalling 9.600. In de oude situatie bedroeg het aantal verkeersbewegingen 9.200, waarvan 4.200 uitgevoerd door zwaar verkeer, bestaande uit een vrachtwagen of een truck met een oplegger voor aan- en afvoer, aldus het college.
3.2. In hetgeen [appellante A] heeft aangevoerd heeft de voorzieningenrechter met juistheid geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het aantal verkeersbewegingen dat het gebruik van de kas als caravanstalling met zich brengt, zodanig wordt geïntensiveerd ten opzichte van de eerdere situatie, dat het college in verband daarmee in redelijkheid geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter heeft terecht door [appellante A] niet aannemelijk gemaakt geacht dat de door het college in de nota van zienswijzen gehanteerde uitgangspunten ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking van de caravanstalling en het aantal verkeersbewegingen van en naar de tuinbouwbedrijven aan de Gageldijk 23 en 123 onjuist zijn.
3.3. In hetgeen [appellante A] in beroep heeft aangevoerd heeft de voorzieningenrechter verder terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat het college ten onrechte niet heeft aangenomen dat het gebruik van de uit- en inrit naar het perceel niet tot verkeersonveilige situaties zal leiden en terecht door [appellante A] niet aannemelijk gemaakt geacht dat het ten onrechte heeft aangenomen dat caravans elkaar niet goed kunnen passeren. Evenzeer terecht heeft de voorzieningenrechter in het aangevoerde geen grond gezien voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat verkeer dat vanuit de uit- en inrit komt zicht heeft op het fietspad dat aan de ontsluiting van het perceel grenst, zodat ook in zoverre ten gevolge van het gebruik als caravanstalling geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan.
De conclusie is dat het betoog faalt.
4. [appellante A] betoogt verder dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat op het perceel niet voldoende ruimte is voor het halen en brengen van caravans.
4.1. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet heeft mogen aannemen dat op het perceel voldoende ruimte is om te kunnen voldoen aan de haal- en brengfunctie van de caravanstalling. In dit verband heeft het in aanmerking genomen dat het erf, dat is gelegen aan de straatzijde van het perceel, 600 m2 groot is en plaats biedt aan 20 caravans en de voorzijde van de kas gedeeltelijk zal worden gebruikt voor het terugbrengen van caravans. In hetgeen [appellante A] heeft aangevoerd over de mogelijkheid dat klanten onverwacht kunnen komen, heeft de voorzieningenrechter evenzeer terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet heeft mogen aannemen dat op het perceel voldoende ruimte is om te kunnen voldoen aan de haal- en brengfunctie van de caravanstalling.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
407-700.