201303933/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], zonder vaste woon- of verblijfplaats,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 maart 2013 in zaak nr. 12/900 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij vier onderscheiden besluiten van 14 november 2011, 22 november 2011, 22 november 2011 en 5 december 2011 heeft de raad de verzoeken van [appellant] om toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, kan het bestuur de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder f, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer dat betrekking heeft op een tweede of volgende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in welk kader redelijkerwijs buiten twijfel is dat de nieuwe feiten of omstandigheden vóór de onherroepelijke beslissing op de eerdere aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar voren hadden kunnen worden gebracht, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de bijzondere omstandigheden van het geval noodzaken tot het verlenen van rechtsbijstand.
2. Aan het besluit van 14 november 2011 heeft de raad ten grondslag gelegd dat de werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft, vallen onder het bereik van een eerder aan [appellant] verstrekte toevoeging. De raad heeft daarbij overwogen dat de in de aanvraag vermelde bekering van [appellant] tot het christendom geen nieuw feit is, omdat dit al in een eerdere procedure is aangevoerd. Aan de besluiten van 22 november 2011 en 5 december 2011 heeft de raad ten grondslag gelegd dat [appellant] geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd en ook niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die noodzaken tot het verlenen van rechtsbijstand.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat niet is gebleken van een nieuw feit. Hiertoe voert hij aan dat hij, anders dan in de eerdere procedure, nu aannemelijk kan maken dat hij zich bekeerd heeft. Dit is een nieuw feit op grond waarvan een toevoeging dient te worden verstrekt, aldus [appellant].
3.1. Niet in geschil is dat [appellant] in een eerdere procedure over een verblijfsvergunning asiel, waarvoor een toevoeging is verleend, vruchteloos heeft aangevoerd dat hij tot het christendom bekeerd is. Gelet op de wettelijke norm in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb, uitgewerkt in artikel 3, aanhef en onder f, van het Brt dient de raad bij de beoordeling van een aanvraag om toevoeging terughoudend te toetsen, of aan de aanvraag nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, die vóór de onherroepelijke beslissing op de eerdere aanvraag om een verblijfsvergunning asiel naar voren hadden kunnen worden gebracht. In aanmerking genomen deze terughoudende toetsing behoefde de raad bij de aanvraag, anders dan [appellant] stelt, niet zelfstandig te beoordelen of hij thans aannemelijk heeft gemaakt zich tot het christelijke geloof te hebben bekeerd. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat de raad zich op standpunt mocht stellen dat dit nieuwe argument ter staving van de eerder aangevoerde bekering geen nieuw feit in het leven roept.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat het beroep op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in de eerdere asielprocedure hadden kunnen worden ingebracht. Twee van de zeven documenten waarop hij in dat verband een beroep doet, dateren van na die procedure, zodat hij zich daarop niet eerder kon beroepen, aldus [appellant].
4.1. Het is aan [appellant], als aanvrager van de toevoeging aannemelijk te maken dat de documenten waarop hij zich beroept informatie bevatten die niet eerder bekend was. Uit het enkel overleggen van twee omvangrijke stukken van algemene aard, zonder daarbij te specificeren op welke nieuwe informatie hij zich beroept, blijkt van zulke nieuwe informatie niet. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat de raad zich op standpunt mocht stellen, dat het beroep op artikel 3 van het EVRM in een eerdere procedure had kunnen worden ingebracht.
Het betoog faalt.
5. Tenslotte betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de raad zich niet zonder nadere motivering op het standpunt mocht stellen dat de derde en volgende aanvraag om toevoeging aan een strengere beoordeling zou worden onderworpen dan de voorgaande. De raad verwijst hiertoe naar beleid dat niet gepubliceerd is, aldus [appellant].
5.1. Anders dan [appellant] stelt volgt de de wijze van beoordeling van een herhaalde aanvraag niet uit de publicaties in Radius Flits, maar uit het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrt, gelezen in verbinding met artikel 3, aanhef en onder f, van het Brt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de publicaties in Radius Flits, waar [appellant] op heeft gewezen, slechts berichtgeving bevat uit de nieuwsbrief van de raad, waarin aandacht is besteed aan de toepassing van voormelde bepalingen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
47-799.