201309772/1/A1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Culemborg,
2. het college van burgemeester en wethouders van Culemborg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 september 2013 in zaak nr. 13/80 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college besloten een aanvraag van [appellant sub 1] om een beschikking tweede fase niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 21 november 2012 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 november 2012 vernietigd, het bezwaar alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en voorts incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M. Geleijnse, en het college, vertegenwoordigd door R.A. Vermeulen, werkzaam bij het college, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) wordt op verzoek van de aanvrager een omgevingsvergunning in twee fasen verleend. De eerste fase heeft slechts betrekking op de door de aanvrager aan te geven activiteiten.
Ingevolge het tweede lid wordt op een aanvraag om een beschikking met betrekking tot de eerste of tweede fase beslist door het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn te beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het betrokken project. Een beschikking als bedoeld in de eerste volzin wordt voorbereid overeenkomstig de procedure die van toepassing zou zijn op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Ingevolge het zevende lid is het bepaalde bij of krachtens deze wet met betrekking tot een omgevingsvergunning, met uitzondering van artikel 2.7, van overeenkomstige toepassing op de beschikkingen met betrekking tot de eerste en tweede fase.
Ingevolge het achtste lid worden de beschikkingen waarbij positief is beslist op de aanvragen met betrekking tot de eerste en tweede fase, als deze in werking zijn getreden, tezamen aangemerkt als één omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 6.3, eerste lid, treden, indien een vergunning met toepassing van artikel 2.5 in fasen wordt verleend, - in afwijking van de artikelen 6.1 en 6.2a tot en met 6.2c - de beschikkingen met betrekking tot de eerste en tweede fase op dezelfde dag in werking. Deze dag is de laatste van de dagen waarop de beschikkingen, met toepassing van de artikelen 6.1 en 6.2a tot en met 6.2c, elk afzonderlijk in werking zouden treden.
1.1. Op 1 april 2012 is de Wet van 25 februari 2012 tot intrekking van de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing en het redactioneel en wetstechnisch wijzigen van enkele wetten op het terrein van het wonen (Reparatiewet BZK op het terrein van het wonen) in werking getreden. Met deze wet is onder meer artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo komen te vervallen. Regelgeving met betrekking tot sloopwerkzaamheden, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, is met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 op 1 april 2012 opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Sinds 1 april 2012 is voor het slopen van een bouwwerk voor de onderhavige situatie niet langer een omgevingsvergunning vereist.
1.2. Ingevolge artikel 9.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 blijven op een aanvraag om vergunning voor het bouwen, ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat Besluit, alsmede op enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing over een dergelijke aanvraag, de voorschriften van het Bouwbesluit 2003, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, paragraaf 2 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels, de bouwverordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing, zoals deze luidden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.
Ingevolge het derde lid, blijven op een aanvraag om omgevingsvergunning voor het slopen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, alsmede met betrekking tot enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing over een dergelijke aanvraag, de voorschriften van de bouwverordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing, zoals deze luidden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend. In een dergelijk geval behoeft geen sloopmelding als bedoeld in artikel 1.26 te worden gedaan.
2. [appellant sub 1] heeft het college verzocht een omgevingsvergunning in twee fasen te verlenen. Op 9 september 2011 heeft hij een beschikking eerste fase gevraagd voor de activiteit bouwen. Deze aanvraag heeft betrekking op het vernieuwen en vergroten van twee schuren op het perceel Rietveldseweg 12a te Culemborg. Niet in geschil is dat de beschikking eerste fase op 30 december 2011 van rechtswege is ontstaan en nadien onherroepelijk is geworden.
Op 4 april 2012 heeft [appellant sub 1] een aanvraag ingediend om een beschikking tweede fase voor de activiteit slopen. Deze aanvraag heeft betrekking op het slopen van het dak van één van de schuren. Deze laatste aanvraag is onderwerp van de onderhavige procedure.
3. Het college heeft zich in het besluit van 3 juli 2012 op het standpunt gesteld dat de aanvraag om een beschikking tweede fase is ingediend na 1 april 2012 en op deze aanvraag niet het overgangsrecht als neergelegd in het Bouwbesluit 2012 van toepassing is. Volgens het college kan geen besluit worden genomen op de aanvraag en wordt de aanvraag daarom niet in behandeling genomen.
4. De rechtbank heeft overwogen dat voor de bepaling van het toepasselijke recht wordt uitgegaan van de datum waarop de aanvraag om een beschikking tweede fase is gedaan. Nu [appellant sub 1] deze aanvraag heeft ingediend op 4 april 2012 en artikel 9.1 van het Bouwbesluit 2012 alleen ziet op aanvragen die zijn ingediend voor 1 april 2012 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd is te beslissen op de aanvraag van de tweede fase voor de activiteit slopen van een bouwwerk, aldus de rechtbank. De rechtbank constateert dat de situatie is ontstaan dat [appellant sub 1] in het bezit is van een onherroepelijke vergunning eerste fase. Een redelijke uitleg van artikel 2.5, achtste lid, van de Wabo brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de omgevingsvergunning eerste fase door het college zou moeten worden aangemerkt als een complete omgevingsvergunning. De aanvraag van 4 april 2012 zou als sloopmelding in de zin van artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012 kunnen worden aangemerkt, aldus de rechtbank.
5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu hij zijn aanvraag om een beschikking tweede fase heeft ingediend op 4 april 2012, het recht dient te worden toegepast zoals dat geldt sinds de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 op 1 april 2012. Hij voert daartoe aan dat voor de vraag welk recht van toepassing is de aanvraag om omgevingsvergunning bepalend is. Nu deze aanvraag is ingediend op 9 september 2011, derhalve voor 1 april 2012, dient het recht te worden toegepast dat gold voor 1 april 2012, aldus [appellant sub 1].
5.1. In artikel 9.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is geregeld welk recht van toepassing is op onder andere aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen. In het derde lid is geregeld welk recht van toepassing is op onder andere aanvragen om omgevingsvergunning voor het slopen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het overgangsrecht regelt evenwel niet de situatie dat, zoals in dit geval, een omgevingsvergunning in fasen is aangevraagd, waarbij de beschikking eerste fase voor de activiteit bouwen is aangevraagd voor de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 en de beschikking tweede fase voor de activiteit slopen daarna.
5.2. In artikel 2.5 van de Wabo is de gefaseerde verlening van een omgevingsvergunning geregeld. De aanvrager kan voor de verschillende activiteiten die onderdeel zijn van zijn project een omgevingsvergunning in fasen aanvragen. Bij het indienen van de aanvraag om eerste fase moet de aanvrager op grond van artikel 4.5, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht tevens vermelden uit welke activiteiten het gehele project zal bestaan. De gefaseerde verlening brengt met zich dat twee afzonderlijke beschikkingen worden genomen op twee afzonderlijke aanvragen. De afzonderlijke beschikking geeft de aanvrager evenwel niet het recht om de aangevraagde activiteit te verrichten. De beide positieve beschikkingen worden, gelet op artikel 2.5, achtste lid, van de Wabo tezamen aangemerkt als één omgevingsvergunning. Nadat zowel de eerste als de tweede fase van de aangevraagde omgevingsvergunning is verleend, kan, gelet op artikel 6.3, eerste lid, van de Wabo, van de omgevingsvergunning gebruik worden gemaakt en kunnen de activiteiten worden verricht.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 9.1, eerste lid, van het Bouwbesluit, gelezen in verbinding met artikel 2.5, achtste lid, en artikel 6.3, eerste lid, van de Wabo, in dit geval met zich brengt dat voor de vraag welk recht van toepassing is, de datum van de aanvraag om een beschikking eerste fase, waarmee de procedure inzake de gefaseerde omgevingsvergunning aanvangt, in dit geval 9 september 2011, bepalend is.
5.3. Ten tijde van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning in fasen was voor de activiteit slopen van een bouwwerk op grond van de Bouwverordening van de gemeente Culemborg een vergunning vereist. Het college heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen besluit op de aanvraag meer kon worden genomen. Het college had bij de beslissing op de aanvraag om een beschikking tweede fase moeten toetsen aan de Bouwverordening, zoals die gold ten tijde van het indienen van de aanvraag van 9 september 2011. Het betoog slaagt.
6. Het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank zijn bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard, behoeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen bespreking meer.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beschikking eerste fase zou moeten worden aangemerkt als een complete omgevingsvergunning evenmin bespreking.
8. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van het college is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het bezwaar van [appellant sub 1] tegen het besluit van 3 juli 2012 ongegrond te verklaren. Het college dient, met inachtneming van hetgeen onder 5.3 is overwogen, opnieuw te beslissen op het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar.
9. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Culemborg ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 september 2013 in zaak nr. 13/80, voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het bezwaar van [appellant sub 1] tegen het besluit van 3 juli 2012 ongegrond te verklaren;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Culemborg tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Culemborg aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Pieters
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
473.