201303223/1/V1.
Datum uitspraak: 27 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 maart 2013 in zaak nr. 12/25397 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 maart 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling en haar echtgenoot (hierna: referent) een schijnhuwelijk zijn aangegaan. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank bij haar beoordeling tegenstrijdigheden in de verklaringen van de vreemdeling en de referent die zien op essentiële punten ten onrechte onbesproken heeft gelaten of heeft laten vervallen omdat de vreemdeling en de referent andere vragen eensluidend hebben beantwoord.
2.1. Volgens paragraaf B2/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals deze luidde ten tijde van belang, is een schijnhuwelijk een huwelijk dat wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verlenen.
2.2. In het besluit van 12 juli 2012 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat tussen de vreemdeling en de referent een schijnhuwelijk bestaat. Hieraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de verklaringen die de vreemdeling heeft afgelegd tijdens haar gehoor van juni 2012 niet overeenkomen met de verklaringen die de referent heeft afgelegd tijdens zijn gehoor, terwijl dat redelijkerwijs mag worden verwacht van personen die beweren dat zij elkaar in 2005 hebben leren kennen en sinds 2006 een duurzame en exclusieve relatie met elkaar hebben. Zo hebben de vreemdeling en de referent tegenstrijdig verklaard over hun eerste ontmoeting, het ontstaan van hun relatie, de woning van de referent, het meest recente bezoek van de referent aan de vreemdeling in Suriname in juni 2012, de kennismaking met de familie van de vreemdeling, de wijze waarop zij contact houden, de wederzijdse familie en gemeenschappelijke vrienden, ziekenhuisopnames, het lievelingseten en het gepraktiseerde geloof.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de door de staatssecretaris geconstateerde tegenstrijdigheden vooral betrekking hebben op details en dat de staatssecretaris uit het oog lijkt te verliezen dat de vreemdeling en de referent niet met elkaar samenwonen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het opmerkelijk is dat zij tegenstrijdig hebben verklaard over hun eerste ontmoeting, het bezoeken van de kerk en tempel en dat het onduidelijk is wanneer hun relatie precies is begonnen, maar dat daar tegenover staat dat zij vele, ook gedetailleerde, vragen eensluidend hebben beantwoord, zodat de staatssecretaris niet kan concluderen dat tussen de vreemdeling en de referent een schijnhuwelijk bestaat.
2.4. De door de staatssecretaris geconstateerde tegenstrijdige verklaringen over de kennismaking met elkaars familie, gemeenschappelijke vrienden, de ziekenhuisopnames, de eerste ontmoeting, het gepraktiseerde geloof en het ontstaan van de relatie, zijn niet als details aan te merken. Dat de vreemdeling en de referent niet samenwonen verklaart die tegenstrijdigheden niet. Dat de vreemdeling en de referent over andere onderwerpen eensluidend hebben verklaard, doet daaraan niet af. Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris met de door hem geconstateerde tegenstrijdigheden, in samenhang bezien, aannemelijk heeft gemaakt dat tussen de vreemdeling en de referent een schijnhuwelijk bestaat.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep tegen het besluit van 12 juli 2012 alsnog ongegrond verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 maart 2013 in zaak nr. 12/25397;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Hartsuiker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2014
620-785.