ECLI:NL:RVS:2014:3121

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201310019/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door college van burgemeester en wethouders van Waterland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 23 september 2013 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om nadeelcompensatie door het college van burgemeester en wethouders van Waterland. Het college had op 17 augustus 2010 het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De aanleiding voor het verzoek om nadeelcompensatie zijn verkeersbesluiten die de toegang tot de Pelserbrug voor zware voertuigen beperkten, wat volgens [appellante] leidde tot schade voor haar transportbedrijf. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat de door haar gestelde schade het gevolg was van de verkeersbesluiten. In hoger beroep herhaalt [appellante] haar standpunt, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat [appellante] onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar schade te onderbouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen oorzakelijk verband was tussen de verkeersbesluiten en de gestelde schade. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201310019/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Waterland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 september 2013 in zaak nr. 12/2718 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waterland.
Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft het college een verzoek om nadeelcompensatie van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde]], bijgestaan door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, en N. Zwaag, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 31 van de Verkeersverordening Waterland 1992 is de Eilandweg door plaatsing van borden C21 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 aangewezen als gesloten voor voertuigen en samenstellen van voertuigen die zwaarder dan 20 ton zijn. Artikel 31 van de Verkeersverordening Waterland 1999 is gelijkluidend, met dien verstande dat voor de Eilandweg tevens een lengtebeperking van 10 meter is opgenomen.
2. Bij besluit van 29 november 2005 heeft het college de Pelserbrug te Broek in Waterland door het plaatsen van verkeersbord C21 tot 1 juli 2008 gesloten verklaard voor voertuigen en samenstellen van voertuigen waarvan de totaalmassa hoger is dan 10 ton.
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college deze beperking voor onbepaalde tijd ingevoerd.
3. Het transportbedrijf van [appellante] is sinds 1968 gevestigd aan de [locatie] te [plaats]. [appellante] stelt schade te hebben geleden als gevolg van de verkeersbesluiten, omdat het bedrijf uitsluitend nog via Monnickendam en Zuiderwoude bereikbaar is. De tien vrachtwagens dienen daardoor per enkele reis 20 minuten om te rijden.
4. Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het college het verzoek, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 6 april 2011, afgewezen. De gestelde schade is volgens het college niet het gevolg van de verkeersbesluiten. Daartoe stelt het college dat vanaf 1992 gewichtsbeperkingen gelden ten aanzien van voertuigen zwaarder dan 20 ton voor de Eilandweg, Molengouw en Cornelis Roelestraat te Broek in Waterland. Deze beperkingen vloeien voort uit de Verkeersverordening Waterland van 1992 en die van 1999. Nu de Pelserbrug op de Eilandweg ligt, was het vanaf 1992 al niet meer toegestaan om met voertuigen zwaarder dan 20 ton de Pelserbrug te bereiken. [appellante] kon dus niet langer via deze route haar bedrijf bereiken met vrachtwagens zwaarder dan 20 ton. Hieruit vloeit voort dat de gestelde schade niet het gevolg is van de verkeersbesluiten, waarin een gewichtsbeperking van maximaal 10 ton is opgenomen voor de Pelserbrug.
5. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, onder meer, overwogen dat het college zich terecht op dat standpunt heeft gesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet gesteld of gebleken is dat [appellante] gebruik maakt van een categorie vrachtwagens tussen de 10 en 20 ton die uitsluitend als gevolg van de verkeersbesluiten niet langer over de Eilandweg en de Pelserweg haar bedrijf kunnen bereiken.
6. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen.
6.1. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gestelde schade het gevolg is van de besluiten van 29 november 2005 en 17 juni 2008. Zij heeft niet aangetoond vrachtwagens in gebruik te hebben met een gewicht tussen de 10 en 20 ton of een aslast van maximaal 7 ton per as en korter dan 10 meter, die als gevolg van de verkeersbesluiten geen gebruik meer kunnen maken van de Pelserbrug. De enkele stelling ter zitting in hoger beroep dat al haar vrachtwagens zonder aanhangers in de categorie tussen de 10 en 20 ton vallen, is daartoe onvoldoende. De rechtbank is dan ook met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college het verzoek terecht heeft afgewezen op de grond dat het vereiste oorzakelijk verband tussen de verkeersbesluiten en de gestelde schade ontbreekt.
Voor zover [appellante] stelt dat zij nooit aan de onderbouwing van de door haar gestelde schade is toegekomen, omdat het college haar daarover geen informatie heeft gevraagd en nagelaten heeft onderzoek te doen naar de omvang van de door haar geleden schade, treft dit geen doel. Bij het ontbreken van het vereiste oorzakelijk verband tussen de gestelde schade en de beweerdelijk schadeveroorzakende besluiten was er voor het college geen noodzaak in te gaan op de gestelde schadeposten en de omvang van de gestelde schade. Verder ligt de bewijslast van de schade en de omvang daarvan in beginsel bij degene die stelt schade te hebben geleden. [appellante] had de door haar gestelde schade met concrete bedrijfsgegevens moeten onderbouwen. Nu zij geen begin van bewijs heeft geleverd en daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden, lag het niet op de weg van het college onderzoek te doen naar de omvang van de gestelde schade. Voor zover [appellante] betoogt dat dit in haar geval, gelet op het verloop van de procedure, niet voor de hand lag, moet worden vastgesteld dat [appellante] na de beslissing op bezwaar van 8 mei 2012 heeft nagelaten de door haar gestelde schade te onderbouwen. Ook na ontvangst van het aanvullend verweerschrift van het college van 17 juli 2013, waarin nadrukkelijk is gewezen op het ontbreken van bewijs, heeft zij geen gegevens over de schade en de omvang ervan overgelegd. Zelfs na de uitspraak van de rechtbank, waarin wederom nadrukkelijk is gewezen op het ontbreken van bewijs, heeft zij daartoe geen aanleiding gezien.
De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de schade door [appellante] onvoldoende is onderbouwd en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gestelde schadeposten het gevolg zijn van de verkeersbesluiten.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Polak w.g. Hazen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
299.