201402503/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 februari 2014 in zaak nr. 13/1345 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2012 heeft de CSG uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) aan [appellante] € 5.056,00 uitgekeerd.
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de uitkering met € 243,00 verhoogd.
Bij uitspraak van 20 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan:
a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen; […]
c. aan nabestaanden van een onder a of b bedoeld persoon, indien deze ten gevolge van het misdrijf is overleden […].
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, gelden voor de toepassing van het vorige lid als nabestaanden bloedverwanten van de overledene in de eerste graad en in de tweede graad in de zijlijn.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, wordt de uitkering naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade, daaronder begrepen immateriële schade van nabestaanden.
2. Op 15 november 2009 is de vader van [appellante] slachtoffer geworden van een geweldsmisdrijf, als gevolg waarvan hij is overleden. De vader van [appellante] is begraven in Turkije.
Op 6 juni 2012 heeft [appellante] een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven in verband met het overlijden van haar vader.
3. Bij het besluit van 10 november 2012 heeft de CSG € 4.500,00 toegekend voor de immateriële schade die [appellante] heeft geleden. Verder heeft zij € 556,00 toegekend voor de materiële schade die [appellante] heeft geleden, bestaande uit reiskosten, telefoonkosten en kosten van het kopiëren van stukken.
Bij het besluit van 18 maart 2013 heeft de CSG ook een uitkering van € 116,00 toegekend voor kosten die [appellante] heeft gemaakt tijdens haar verblijf in Turkije. Verder heeft de CSG de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure vergoed.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat zij, in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), onevenredig wordt getroffen door het besluit van de CSG van 18 maart 2013. Volgens [appellante] komt zij in de financiële problemen als de CSG niet ook tegemoetkomt in de overige kosten die zij in Turkije heeft gemaakt voor eten en drinken, het verblijf in een hotel en de begrafenis van haar vader.
4.1. De CSG heeft in het besluit van 18 maart 2013 te kennen gegeven dat het niet tegemoetkomt in evengenoemde kosten, omdat [appellante] deze kosten niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. De rechtbank heeft overwogen dat, nu [appellante] in beroep slechts heeft herhaald wat zij in bezwaar heeft aangevoerd zonder dat zij hiervoor de noodzakelijke onderbouwing heeft gegeven, geen aanleiding bestaat te oordelen dat de CSG in strijd met artikel 3:4 van de Awb heeft gehandeld. Aangezien [appellante] ook in hoger beroep niet met stukken als facturen of rekeningen heeft aangetoond wat de kosten zijn die zij stelt te hebben gemaakt voor eten en drinken, het verblijf in een hotel en de begrafenis van haar vader, kan [appellante] niet worden gevolgd in haar stelling dat het oordeel van de rechtbank onjuist is.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
85-735.