201402358/1/A4.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2013 heeft het college zijn beslissing om op 18 september 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 10 maart 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2014, waar het college, vertegenwoordigd door W.R. Liefden, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid bepaald.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) moeten inzamelmiddelen door de gebruiker van het perceel worden aangeboden op de voor dat perceel vastgestelde inzameldag zoals aangegeven op de huisvuilkalender.
Ingevolge het tweede lid is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
3. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 18 september 2013, een dag na de daartoe aangewezen inzameldag, is aangetroffen ter hoogte van de Amsterdamse Veerkade 9 te Den Haag. Volgens het college is deze huisvuilzak herleidbaar tot [appellant], nu daarin een adreswikkel is aangetroffen met daarop zijn naam- en adresgegevens. Naar aanleiding daarvan heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] deze huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 ter inzameling heeft aangeboden, en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op hem als overtreder kunnen worden verhaald.
4. [appellant] betoogt dat niet kan worden vastgesteld dat hij degene is die de betreffende huisvuilzak heeft aangeboden. Uit de enkele omstandigheid dat in de huisvuilzak een adreswikkel is aangetroffen met daarop zijn naam- en adresgegevens kan volgens hem niet worden afgeleid dat de huisvuilzak aan hem toebehoort, nu hijzelf ook regelmatig poststukken van anderen in zijn huisvuilzak deponeert.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
Met de enkele stelling dat [appellant] zelf regelmatig poststukken van anderen in zijn huisvuilzak deponeert, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de huisvuilzak waarin een adreswikkel is aangetroffen met daarop zijn naam- en adresgegevens niet aan hem toebehoort.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat hij de huisvuilzak binnen de daartoe aangewezen tijdstippen ter inzameling heeft aangeboden. Verder betoogt hij dat door hem en buurtbewoners is geconstateerd dat de inzameldienst het huishoudelijk afval met ingang van 17 september 2013 rond 8.00 uur in plaats van rond 10.00 uur inzamelt. Hij stelt dat hijzelf en andere buurtbewoners van deze wijziging ten onrechte niet op de hoogte zijn gesteld en wijst erop dat als gevolg van deze wijziging op 17 september 2013 een groot aantal huisvuilzakken niet is opgehaald. Daarnaast wijst hij als mogelijke oorzaak van het niet ophalen van de huisvuilzakken op de omstandigheid dat bovenop de huisvuilzakken een aantal kapotte fietsen was gedeponeerd.
5.1. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het niet toegestaan om huishoudelijk afval na 7.45 uur op de dag van inzameling aan te bieden. De door [appellant] gestelde wijziging van het tijdstip waarop het huishoudelijk afval op 17 september 2013 is ingezameld, maakt derhalve niet dat hij niet in strijd met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit heeft gehandeld. Het college heeft verder onderzocht of het huishoudelijk afval op 17 september 2013 op de gebruikelijke wijze is ingezameld, en heeft naar aanleiding van dit onderzoek geconcludeerd dat dit het geval is.
Met hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie van het college onjuist is. Geen aanleiding bestaat derhalve voor het oordeel dat het college hem niet als overtreder mocht aanmerken.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
262-684.