ECLI:NL:RVS:2014:3134
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens wegens onbetrouwbaarheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van het verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens van de appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De korpschef van de politieregio Haaglanden heeft op 2 augustus 2012 het verlof ingetrokken, omdat er aanwijzingen waren dat de appellant niet langer te vertrouwen was met het bezit van vuurwapens. Dit besluit werd ondersteund door processen-verbaal van de politie, waarin de appellant werd verdacht van winkeldiefstal. De appellant heeft aangevoerd dat hij vrijgesproken is van deze verdenking en dat de staatssecretaris de processen-verbaal niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen, omdat deze onjuistheden bevatten. Hij voerde ook aan dat de intrekking van het verlof disproportioneel was, aangezien hij inmiddels een tweede kluis had aangeschaft voor zijn vuurwapens.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 juli 2014. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden de intrekking van het verlof had gehandhaafd. De Afdeling bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon stellen dat de appellant niet langer te vertrouwen was met het bezit van vuurwapens. De rechtbank had terecht overwogen dat de appellant door zijn wapens in dezelfde kluis te bewaren als die van zijn echtgenote, in strijd handelde met de aan het verlof verbonden voorschriften. De Afdeling benadrukte dat de bevoegdheid tot intrekking van het verlof niet afhankelijk is van een strafrechtelijke veroordeling, maar van de vraag of de houder van het verlof betrouwbaar is.
De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris de intrekking van het verlof terecht had gehandhaafd, gezien de feiten en omstandigheden, waaronder de vergeetachtigheid van de appellant na zijn hartoperaties. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.