ECLI:NL:RVS:2014:3134

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201400342/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens wegens onbetrouwbaarheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van het verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens van de appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De korpschef van de politieregio Haaglanden heeft op 2 augustus 2012 het verlof ingetrokken, omdat er aanwijzingen waren dat de appellant niet langer te vertrouwen was met het bezit van vuurwapens. Dit besluit werd ondersteund door processen-verbaal van de politie, waarin de appellant werd verdacht van winkeldiefstal. De appellant heeft aangevoerd dat hij vrijgesproken is van deze verdenking en dat de staatssecretaris de processen-verbaal niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen, omdat deze onjuistheden bevatten. Hij voerde ook aan dat de intrekking van het verlof disproportioneel was, aangezien hij inmiddels een tweede kluis had aangeschaft voor zijn vuurwapens.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 juli 2014. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden de intrekking van het verlof had gehandhaafd. De Afdeling bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon stellen dat de appellant niet langer te vertrouwen was met het bezit van vuurwapens. De rechtbank had terecht overwogen dat de appellant door zijn wapens in dezelfde kluis te bewaren als die van zijn echtgenote, in strijd handelde met de aan het verlof verbonden voorschriften. De Afdeling benadrukte dat de bevoegdheid tot intrekking van het verlof niet afhankelijk is van een strafrechtelijke veroordeling, maar van de vraag of de houder van het verlof betrouwbaar is.

De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris de intrekking van het verlof terecht had gehandhaafd, gezien de feiten en omstandigheden, waaronder de vergeetachtigheid van de appellant na zijn hartoperaties. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201400342/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 december 2013 in zaak nr. 13/6894 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2012 heeft de korpschef van de politieregio Haaglanden het aan [appellant] verleende verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens (hierna: het verlof) ingetrokken.
Bij besluit van 23 juli 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2014, waar [appellant] en zijn [echtgenote] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. van den Boom, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) kunnen de in deze wet vermelde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door de minister worden gewijzigd of ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, kan een verlof worden ingetrokken bij het niet in achtnemen van een daaraan verbonden beperking of voorschrift.
De Circulaire Wapens en Munitie 2013 (hierna: de Circulaire) vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.
Volgens onderdeel B, paragraaf 1.2 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt bij de toepassing van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm, een restrictief beleid gevoerd. Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Volgens die paragraaf, Ad b (andere over de aanvrager bekende feiten), kan het oordeel dat aan de houder van een verlof het onder zich hebben van wapens niet langer kan worden toevertrouwd worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid. Niet de veroordeling van de houder van een verlof is de reden het verlof in te trekken, maar het niet langer kunnen toevertrouwen dat de houder wapens onder zich heeft. De bevoegdheid van de korpschef om een verlof in te trekken is een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijk traject.
Volgens dat onderdeel, paragraaf 2.4.8, moet aan het verlof het voorschrift worden verbonden dat het wapen en de munitie worden bewaard in afzonderlijke deugdelijk afgesloten en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. Voorts moet aan het verlof het voorschrift worden verbonden dat de houder van het verlof zich strikt houdt aan de bepalingen, gesteld bij of krachtens de Wwm, alsmede aan de in het verlof vermelde voorschriften en beperkingen.
Volgens dat onderdeel, paragraaf 8.1, wordt als een deugdelijke bergplaats voor wapens en/of munitie uitsluitend aangemerkt een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast/wapenkluis of een andere kluis die qua uitvoering en inbraakwerendheid daarmee kan worden gelijkgesteld.
Volgens dat onderdeel, paragraaf 8.4, mogen, indien meerdere personen binnen een huishouden op grond van hun respectievelijke wapenverloven, allen bevoegd zijn tot het voorhanden hebben van alle binnen het huishouden aanwezige vuurwapens, deze vuurwapens in dezelfde kluis worden bewaard. Dit geldt uitdrukkelijk niet wanneer de verschillende personen binnen het huishouden op grond van hun wapenverloven bevoegd zijn tot het voorhanden hebben van verschillende wapens.
Volgens dat onderdeel, paragraaf 9.1, dient, bij lichtere onregelmatigheden, zoals kleine onjuistheden of slordigheden, een schriftelijke waarschuwing aan betrokkene te worden gegeven, waarin hem wordt medegedeeld, welke onjuistheden of slordigheden zijn geconstateerd en hij wordt gemaand om die in de toekomst te voorkomen.
2. Aan het besluit van 23 juli 2013 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat op 14 juli 2012 door de politie processen-verbaal tegen [appellant] zijn opgemaakt wegens verdenking van winkeldiefstal. In deze processen-verbaal is vastgelegd dat [appellant] heeft verklaard dat hij twee hartoperaties heeft ondergaan en sindsdien erg vergeetachtig dan wel verstrooid is.
Voorts beschikt de echtgenote van [appellant] ook over een verlof en bezit zij meerdere vuurwapens. Tijdens een controle is gebleken dat de vuurwapens van de echtgenote en de vuurwapens van [appellant] in dezelfde kluis worden opgeborgen. Hierdoor hebben zij de beschikking over elkaars vuurwapens. Dit is in strijd met de aan het verlof verbonden voorschriften en onderdeel B, paragraaf 8.4, van de Circulaire.
Ten slotte blijkt uit een Uittreksel Justitiële Documentatie dat [appellant] op 17 augustus 2012 een strafbeschikking van € 150,00 is opgelegd wegens winkeldiefstal, waartegen hij verzet heeft aangetekend.
Gelet op deze feiten heeft de korpschef van de politieregio Haaglanden het verlof van [appellant] terecht ingetrokken, aldus de staatssecretaris.
3. [ appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden de intrekking van het verlof heeft gehandhaafd. Hiertoe voert hij aan dat hij inmiddels door de rechter is vrijgesproken van winkeldiefstal. Voorts heeft de staatssecretaris de processen-verbaal wegens verdenking van winkeldiefstal niet aan het besluit ten grondslag mogen leggen, aangezien deze processen-verbaal vele onjuistheden bevatten. Uit een schrijven van zijn huisarts van 14 september 2012 volgt voorts dat hij niet dementerend is. Ten slotte voert hij aan dat de intrekking van het verlof disproportioneel is, aangezien hij reeds een tweede kluis had aangeschaft, maar de vuurwapens daar nog niet in had gelegd en in gelijke situaties wordt volstaan met een waarschuwing. Hij is thans voldoende gestraft voor zijn overtreding, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 april 2013 in zaak nr. 201209407/1/A3; www.raadvanstate.nl), strekt de in artikel 7, tweede lid, van de Wwm neergelegde bevoegdheid tot het treffen van een maatregel ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en niet tot het opleggen van een strafrechtelijke sanctie. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds in geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof voldoende reden gelegen om een verlof in te trekken, mits deze twijfel objectief toetsbaar is.
3.2. Niet in geschil is dat [appellant] op grond van zijn wapenverlof niet bevoegd was tot het voorhanden hebben van de wapens van zijn echtgenote. Door zijn wapens in dezelfde kluis te bewaren als zijn echtgenote, waardoor zij de beschikking hebben over elkaars vuurwapens, heeft [appellant] gehandeld in strijd met een aan het verlof verbonden voorschrift en onderdeel B, paragraaf 8.4, van de Circulaire. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit reeds kan leiden tot een intrekking van het verlof (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2014 in zaak nr. 201309477/1/A3; www.raadvanstate.nl). Dat [appellant] reeds een tweede kluis had aangeschaft, maar de wapens daar nog niet in had gelegd doet hieraan niet af. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling heeft mogen betrekken dat [appellant] heeft verklaard dat hij vergeetachtig is. Dat de processen-verbaal volgens [appellant] vele onjuistheden bevatten en hij blijkens een verklaring van zijn huisarts niet dementerend is maakt dit niet anders, nu [appellant] ter zitting bij de Afdeling heeft bevestigd dat hij na zijn twee hartoperaties vergeetachtig is geworden. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris de intrekking van het verlof in redelijkheid heeft kunnen handhaven. Het betoog van [appellant] dat de staatssecretaris bij overtreding van het voorschrift als hier aan de orde volstaat met een waarschuwing, wat hier ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat aan de intrekking van het verlof tevens ten grondslag is gelegd dat [appellant] vergeetachtig dan wel verstrooid is.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
382-816.