ECLI:NL:RVS:2014:3141

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201309141/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nieuwendam-Zuid II en de ontvankelijkheid van appellanten

Op 20 augustus 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Nieuwendam-Zuid II" dat op 19 juni 2013 door de deelraad van het stadsdeel Noord is vastgesteld. In deze zaak hebben meerdere appellanten, waaronder twee bewoners en de stichting W.H. Vliegenbos, beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. De appellanten betogen dat de deelraad onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hun belangen niet voldoende zijn meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van de appellanten beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat hij te ver van de bestreden plandelen woont en geen objectief en persoonlijk belang kan aantonen. De overige appellanten hebben hun beroepen ongegrond verklaard, waarbij de Afdeling heeft geoordeeld dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft daarbij de beleidsvrijheid van de deelraad gerespecteerd en vastgesteld dat de appellanten niet in hun belangen zijn geschaad. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid in de besluitvorming van de deelraad en de noodzaak voor appellanten om hun belang bij een besluit aan te tonen.

Uitspraak

201309141/1/R1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Amsterdam,
3. de stichting Stichting W.H. Vliegenbos, gevestigd te Amsterdam,
en
de deelraad van het stadsdeel Noord (thans: de raad van de gemeente Amsterdam),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2013 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Nieuwendam-Zuid II" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de stichting beroep ingesteld.
De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbenden] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. D.H. Woelinga, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2], de stichting, vertegenwoordigd door V.E. Steenhart, voorzitter van de stichting, en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. M. Hop en P.N. Vrijman, beiden werkzaam voor het stadsdeel, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], bijgestaan door J. Konijnenburg, als partij gehoord.
Overwegingen
Ontvankelijkheid [appellant sub 2]
1. [appellant sub 2] richt zich tegen de plandelen met onder meer de bestemmingen "Tuin - 6" en "Water" met de aanduidingen "specifieke vorm van water - woonschepenligplaats 3" en "maximum aantal ligplaatsen woonboten = 2" ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Voorts richt [appellant sub 2] zich tegen het plandeel met de bestemming "Water" ter plaatse van het Zijkanaal K voor zover niet voorzien is in een oeververbinding over dat kanaal.
[appellant sub 2] woont op een afstand van ongeveer 700 m van de bestreden plandelen. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op de bestreden plandelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door [appellant sub 2] bestreden plandelen mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het bestreden besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant sub 2] in zoverre geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de deelraad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de deelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Beroep van [appellant sub 2]
3. Voor zover [appellant sub 2] bezwaar heeft tegen het ontbreken van het meest recente voorontwerpbestemmingsplan ten tijde van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan en het niet laten plaatsvinden van een toegezegde informatieavond ten tijde van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan en daarmee betoogt dat de deelraad onzorgvuldig heeft gehandeld, overweegt de Afdeling dat deze vermeende gebreken zich voor hebben gedaan tijdens de inspraakprocedure. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure en kunnen daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan hebben.
De Afdeling ziet in de enkele stelling dat slechts ongeveer twee weken tussen de commissievergadering Ruimtelijke Ordening en de raadsvergadering tot vaststelling van het bestemmingsplan zat, geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming.
Met betrekking tot het volgens [appellant sub 2] te laat ontvangen van een concept van de voorgestelde beantwoording van zienswijzen overweegt de Afdeling dat er geen wettelijke bepaling is die ertoe verplicht dat de deelraad een dergelijk concept aan de indieners van zienswijzen moet toesturen.
Over het betoog dat de tekst van de mondelinge toelichting die [appellant sub 2] in de commissievergadering Ruimtelijke Ordening heeft gegeven, ontbrak in de op de website van de deelraad geplaatste stukken van de raadsvergadering, overweegt de Afdeling als volgt. De mondelinge toelichting in de commissievergadering Ruimtelijke Ordening had betrekking op de naar voren gebrachte zienswijze en het concept van de voorgestelde beantwoording van de zienswijzen. De deelraad heeft de zienswijze en de voorgestelde beantwoording van de zienswijzen bij de vaststelling van het bestemmingsplan betrokken. De toelichting van [appellant sub 2] hierop bevat slechts een nadere onderbouwing van zijn zienswijze die bij de besluitvorming is betrokken. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om aan- en bijgebouwen in de achtertuinen van de woningen aan de Nieuwendammerdijk ten opzichte van het vorige bestemmingsplan te verruimen. In dit verband voert hij aan dat dit afbreuk doet aan het dorpse karakter van het gebied en dat dit in strijd is met de conserverende aard van het bestemmingsplan en de missie om stadsdeel Noord als groenste stadsdeel te behouden. Hij voert verder aan dat door deze ruimere bebouwingsmogelijkheden toe te kennen ten onrechte al rekening wordt gehouden met de aanwijzing van het gebied als beschermd stads- en dorpsgezicht, terwijl allerminst vaststaat dat deze aanwijzing zal plaatsvinden. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte nieuwe gestapelde woningen binnen de bestemming "Wonen - 1" worden toegelaten.
4.1. De deelraad voert aan dat het bestemmingsplan conserverend is van aard, maar dat wel enkele verruimingsmogelijkheden zijn opgenomen. De voorschriften uit het voorheen geldende bestemmingsplan waren onduidelijk en de planregels zoals deze in het huidige bestemmingsplan zijn opgenomen ondersteunen het conserverende karakter van de Nieuwendammerdijk, omdat zij anticiperen op de aanwijzing als beschermd stadsgezicht.
4.2. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 3]. Aan de percelen op de Nieuwendammerdijk in de omgeving van zijn woning zijn onder meer de bestemmingen "Tuin - 2" en "Wonen - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, van de planregels zijn de voor "Tuin - 2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. achtertuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Ingevolge lid 16.2.2 gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. bijgebouwen waaronder bergingen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:
1. maximum totaal oppervlakte gebouwen: 30 m² op voorwaarde dat de achtertuin voor maximaal 50% is bebouwd;
2. maximum goothoogte: 3 m, gemeten vanaf de direct aangrenzende maaiveldhoogte;
3. maximum bouwhoogte: 5 m, gemeten vanaf de direct aangrenzende maaiveldhoogte.
b. een aanbouw aan de achtergevel is toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:
1. de aanbouw wordt gebouwd aan de oorspronkelijke achtergevel van een hoofdgebouw;
2. de maximum bouwdiepte bedraagt 4 m vanaf de oorspronkelijke achtergevel;
3. de breedte van de aanbouw aan de achtergevel mag maximaal gelijk zijn aan de breedte van de achtergevel;
4. de aanbouw mag alleen worden gebouwd op voorwaarde dat de achtertuin voor maximaal 50% is bebouwd;
5. maximum bouwhoogte: 30 cm boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.
4.3. In de plantoelichting staat dat de Nieuwendammerdijk en omgeving op de nominatie staat om aangewezen te worden als beschermd stads- en dorpsgezicht. Hiervoor is een waardestelling gemaakt waarin de waardevolle en te behouden elementen zijn beschreven. Dit betreffen onder meer de individuele woningen en doorzichten. Om het individuele karakter en de doorzichten te bewaren is de onbebouwde ruimte tussen de woningen, als tuin bestemd. In de regels is daarbij onderscheid gemaakt tussen voor-, zij- en achtertuinen. Voor- en zijtuinen mogen omwille van het behoud van de doorzichten niet worden bebouwd. In de achtertuinen is wel bebouwing toegestaan in de vorm van aanbouwen en bijgebouwen. Verder staat in de plantoelichting over bebouwing in tuinen dat voortuinen in de huidige situatie beperkt van omvang zijn. In verband hiermee en om het huidige karakter en aanzicht van de Nieuwendammerdijk te behouden wordt aan de voorzijde geen extra bebouwing in de vorm van aanbouwen of bijgebouwen toegestaan. In de achtertuinen van de bebouwing aan de Nieuwendammerdijk zijn in veel gevallen grote aanbouwen evenals bergingen die al dan niet als parkeerruimte worden gebruikt.
4.4. Ter zitting is vast komen te staan dat het bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe gestapelde woningen binnen de bestemming "Wonen - 1". Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
4.5. In het algemeen kunnen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De deelraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling merkt voorts op dat uit het begrip conserverend bestemmingsplan niet volgt dat alle bestemmingen en bouwmogelijkheden gelijk moeten blijven aan de bestemmingen en bouwmogelijkheden in het voorheen geldende bestemmingsplan. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Nieuwendam-Zuid 1e Partiële Herziening", vastgesteld door de deelraad bij besluit van 22 mei 2002 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 21 januari 2003, was aan het bestreden plandeel de bestemming "Tuinen en erven W(t2)" toegekend.
Niet in geschil is dat dit bestemmingsplan voor sommige percelen aan de Nieuwendammerdijk in enige uitbreiding en voor sommige percelen in enige beperking van de bouwmogelijkheden voor aan- en bijgebouwen voorziet ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Ter zitting heeft de deelraad toegelicht dat de beperking met name geldt voor de percelen waarop op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan een garage mocht worden gebouwd. De deelraad heeft ter zitting voorts toegelicht dat het al dan niet aanwijzen van de Nieuwendammerdijk als beschermd stadsgezicht niet beslissend is voor de bouwregeling waartegen [appellant sub 2] zich keert, maar dat is gekozen voor een andere planregeling voor meer uniformiteit van de bouwmogelijkheden voor aan-, uit- en bijgebouwen. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan het dorpse en groene karakter van de Nieuwendammerdijk. De deelraad heeft hierbij van belang mogen achten dat zijtuinen onbebouwd blijven en dat daarmee de doorzichten worden behouden. Verder heeft de deelraad van belang mogen achten dat aan de woningen aan de Nieuwendammerdijk geen uitbreidingsmogelijkheden zijn toegekend en dat de bestaande goot- en bouwhoogtes en de bestaande oppervlakten van de woningen als zodanig zijn bestemd. Voorts heeft de deelraad van belang mogen achten dat 50% van de achtertuinen onbebouwd blijft en dat het wenselijk is om een algemene uniforme regeling voor de bebouwingsmogelijkheden in de tuinen op te nemen.
Het betoog faalt.
4.6. Voorzover [appellant sub 2] aanvoert dat de voor- en nadelen van een mogelijke aanwijzing tot beschermd stadsgezicht in de plantoelichting moet komen te staan overweegt de Afdeling dat voor het aanwijzen van een gebied als een beschermd stads- of dorpsgezicht een eigen procedure bestaat. Verder bestaat er geen rechtsregel die ertoe verplicht dat de voor- en nadelen van een mogelijke aanwijzing van een gebied als beschermd stads- en dorpsgezicht in de toelichting op een bestemmingsplan worden neergelegd.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Beroep van de stichting
6. De stichting stelt dat zij onjuist is voorgelicht over de gevolgde procedures inzake de boten die bewoond worden (hierna: de boten) op de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Verder betoogt zij dat de persoonlijke gedoogvergunningen voor deze boten ten onrechte zijn omgezet in ligplaatsvergunningen.
6.1. In deze zaak ligt het bestemmingsplan voor. Met betrekking tot het bestemmingsplan stelt de Afdeling vast dat de in de Wro en de Awb vervatte procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan is gevolgd. De verleende ligplaatsvergunningen en de daartoe gevolgde procedure kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
7. De stichting richt zich tegen de plandelen met de bestemming "Tuin - 6" en de bestemming "Water" met de aanduidingen "specifieke vorm van water - woonschepenligplaats 3" en "maximum aantal ligplaatsen woonboten = 2" ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. De stichting betoogt dat nu ten aanzien van de boot ter plaatse van het perceel [locatie 2] een persoonlijke gedoogbeschikking geldt en deze boot niet wordt bewoond, het gebruik als woonboot ter plaatse beëindigd moet worden. Voorts voert de stichting aan dat de boten het uitzicht op de oude haven van Nieuwendam belemmeren en de groenstructuur doorbreken. Voorts betoogt zij dat het plandeel waaraan de bestemming "Tuin - 6" is toegekend, aangewend zou moeten worden voor de naastgelegen bestemming "Groen" en dat de omvang van de tuinen bij de boten te groot is. De stichting voert verder aan dat de bergingen in de tuinen slechts als tijdelijke bouwwerken hadden moeten worden toegestaan, net zoals de tijdelijke containers bij de woonschepen die wegens werkzaamheden bij haar oorspronkelijke ligplaats, tijdelijk in de omgeving van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] liggen.
7.1. De deelraad betoogt dat beide boten een lange woongeschiedenis kennen en sinds 1997, onderscheidenlijk 2000, als woonboot worden gedoogd. Daarom acht de deelraad het gerechtvaardigd om de ligplaatsen voor deze boten als zodanig te bestemmen.
Met betrekking tot de tuinen bij deze boten stelt de deelraad dat de omvang van de tuinen niet buitensporig is en dat het openbare groengebied, met daarin de gerealiseerde beeldentuin, in voldoende mate intact blijft en toegankelijk blijft vanuit het W.H. Vliegenbos. Voorts stelt de deelraad dat het zicht op het water voor bezoekers van het W.H. Vliegenbos niet onevenredig wordt beperkt.
7.2. De percelen [locatie 1] en [locatie 2] grenzen aan het W.H. Vliegenbos. Ter plaatse liggen twee boten.
Ingevolge lid 1.75 is een woonschip een vaartuig, daaronder begrepen een object te water dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet, nader te onderscheiden in:
a. woonark;
b. woonboot;
c. woonvaartuig.
Ingevolge lid 1.77 is een woonboot een woonschip dat aan de romp en de opbouw herkenbaar is al een schip, met een (grotendeels) authentiek karakter.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, zijn de voor "Tuin - 6" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuinen behorende bij woonboten.
Ingevolge lid 20.2.2. gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. maximum aantal bijgebouwen: 1 per tuin;
b. maximum bouwhoogte: 2,20 m;
c. maximum vloeroppervlakte: 10 m².
Ingevolge artikel 25, lid 25.1, zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor:
a. water;
g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - woonschepenligplaats 3" tevens voor een ligplaats voor een woonschip in de vorm van een woonboot.
Ingevolge lid 25.2.1 mag op en onder de in artikel 25, lid 25.1, genoemde gronden slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.
Ingevolge lid 25.3.1 gelden voor de in artikel 25, lid 25.1, genoemde gronden de volgende regels:
a. maximum aantal ligplaatsen voor een woonschip: zoals met de aanduiding "maximum aantal ligplaatsen woonschepen" staat aangegeven.
7.3. De deelraad heeft beoogd de boten aan de [locatie 1] en [locatie 2] als woonboten te bestemmen. Ingevolge artikel 1, lid 1.75, van de planregels is een woonboot een vaartuig, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet. Gelet hierop is de planregeling voor woonboten alleen van toepassing op boten die geen bouwwerk zijn als bedoeld in de Woningwet (thans: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo). Zoals ook is overwogen in de uitspraak van 16 april 2014 in zaak nr. 201306684/1/A1 is het begrip bouwwerk in de Wabo niet omschreven. De Wabo beoogt gelet op de geschiedenis van totstandkoming (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 91 en 92) bij het begrip "bouwwerk" aan te sluiten zoals dat onder de Woningwet werd aangeduid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juli 2013 in zaak nr. 201300743/1/A1), kan voor de uitleg van het begrip bouwwerk ook bij toepassing van de Wabo aansluiting worden gezocht bij de modelbouwverordening die een bruikbare omschrijving van het begrip bouwwerk omvat. Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren".
7.4. De boten op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] bestaan uit constructies van enige omvang die op indirecte wijze met de grond zijn verbonden door middel van kabels aan de kade dan wel touwen aan palen en aansluitingen op nutsvoorzieningen. Verder is niet in geschil dat deze boten niet zelfstandig kunnen varen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bovengenoemde uitspraak van 16 april 2014 is bij beantwoording van de vraag of de boten als bouwwerken moeten worden aangemerkt, niet bepalend hoe die verbondenheid fysiek is vormgegeven, maar is doorslaggevend dat de boten zijn bedoeld om ter plaatse als woning te functioneren. Ter zitting hebben [belanghebbenden] onweersproken gesteld dat zij minimaal 30 jaar ter plaatse wonen. Verder worden de boten sinds 1997, respectievelijk 2000, gedoogd als woonboten.
Deze omstandigheden leiden tot het oordeel dat deze boten moeten worden aangemerkt als bouwwerk als bedoeld in de Wabo. Dit brengt mee dat ingevolge artikel 25, lid 25.1, van de planregels in samenhang gelezen met artikel 1, lid 1.75 en lid 1.77, van de planregels de boten op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] niet als woonboten zijn bestemd. Derhalve mist het betoog van de stichting dat de boten ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] als woonboten zijn bestemd feitelijke grondslag.
7.5. Niettemin maakt het bestemmingsplan het mogelijk dat ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] woonboten in de zin van artikel 1, lid 1.77, van de planregels komen te liggen. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om de overige beroepsgronden van de stichting inhoudelijk te bespreken.
7.6. Over het gestelde verlies aan uitzicht overweegt de Afdeling dat de woonboten het zicht op de oude haven van Nieuwendam enigszins beperken maar dat deze nog wel zichtbaar is vanaf de zijde van het W.H. Vliegenbos. De deelraad heeft in de ruimtelijke afweging mogen betrekken dat de woonboten in een uiterste hoek van het W.H. Vliegenbos, naast een bedrijventerrein liggen en tussen het W.H. Vliegenbos en de woonboten plandelen met de bestemming "Verkeer" liggen. Gelet hierop kan de stichting niet in haar betoog worden gevolgd dat de groenstructuur door de aanwezigheid van de woonboten wordt doorbroken.
De Afdeling stelt vast dat de omvang van de tuinen bij de woonboten ongeveer 240 m² bedraagt en dat op die gronden per tuin een berging met een oppervlakte van maximaal 10 m², met een bouwhoogte van maximaal 2,2 m is toegestaan. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat tuinen van een dergelijke omvang met de toegestane bergingen afbreuk doen aan het openbaar groen in de omgeving. De deelraad heeft in redelijkheid in deze afweging mogen betrekken dat de woonboten met de tuinen in een uiterste hoek van het gebied liggen.
Het betoog faalt.
8. De stichting richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Water" voor zover niet is voorzien in een fietsbrug of pontje over het Zijkanaal K. Hiertoe voert zij aan dat het vorige bestemmingsplan in een fietsbrug voorzag en dat de aanleg van een fietsbrug geen belemmering is voor de scheepvaart. Verder voert zij aan dat zowel in de "Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam", vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam bij besluit van 17 februari 2011 (hierna: structuurvisie) alsook in de "Uitvoeringsvisie Schellingwouderscheg", vastgesteld door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Noord bij besluit van 15 november 2011 (hierna: uitvoeringsvisie) wordt benadrukt dat deze oeververbinding onmisbaar is.
8.1. De deelraad voert aan dat in de uitvoeringsvisie een fietsverbinding is opgenomen over het Zijkanaal K als een gewenste ontwikkeling voor de toekomst. Het stadsdeel heeft op dit moment echter geen concrete plannen voor de realisering van een fietsbrug en hiervoor zijn op dit moment ook geen financiële middelen beschikbaar. Daarom is in het bestemmingsplan geen fietsbrug opgenomen. Voorts voert de deelraad aan dat aan het bestreden plandeel in het vorige bestemmingsplan niet de aanduiding "oeververbinding" was toegekend. Voorts heeft de deelraad aangegeven dat de aanleg van een pontje wordt overwogen.
8.2. De uitvoeringsvisie is een bestuurlijke wens uit de Nota Groen Amsterdam Noord 2010-2014 en het groenplan "Groen op de kaart"(2005). In de uitvoeringsvisie staat dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Noord zich tot doel stelt om in een recreatieve verbinding tussen het W.H. Vliegenbos en Rietland over het Zijkanaal K te voorzien.
8.3. Dat in de uitvoeringsvisie staat dat het dagelijks bestuur zich tot doel heeft gesteld om in een oeverbinding over het Zijkanaal K te voorzien, betekent niet dat de deelraad verplicht is om een fietsbrug in het bestemmingsplan op te nemen. De uitvoeringsvisie is immers een bestuurlijke wens van het dagelijks bestuur waaraan de deelraad niet is gebonden. Verder heeft de stichting haar betoog dat uit de structuurvisie volgt dat ter plaatse een fietsbrug is voorzien, niet gemotiveerd door te wijzen op een dergelijke passage in de structuurvisie. Reeds hierom kan dat betoog niet slagen. Nog daargelaten de vraag of het ten tijde van het vorige bestemmingsplan mogelijk was om een fietsbrug te realiseren, heeft de deelraad in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van een fietsbrug in het bestemmingsplan, omdat daarvoor geen financiële middelen beschikbaar zijn. Dat een mogelijke fietsbrug geen belemmering is voor de scheepvaart, wat daar ook van zij, doet daaraan niet af. Hoewel daartoe geen verplichting bestaat heeft de deelraad aangegeven dat hij overweegt te voorzien in een pontje tegenover jachthaven Twellegea. De planregeling staat hieraan niet in de weg.
Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep van de stichting ongegrond.
Beroep van [appellant sub 1]
10. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Water" ter plaatse van haar [boot]. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte de ligplaats van [boot] niet in het bestemmingsplan is opgenomen. Hiertoe voert zij aan dat [boot] sinds 1992 op de huidige locatie ligt en sinds 2004 op die locatie wordt gedoogd. Verder wijst zij erop dat de gemeente heeft aangegeven dat in 2004 alle illegale vaartuigen uit het Zijkanaal K zijn verwijderd. Derhalve moet worden geconcludeerd dat [boot] niet illegaal aanwezig is, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 1] betoogt dat de deelraad ten onrechte stelt dat [boot] als pleziervaartuig wordt gedoogd. Het is volgens haar niet te voorzien dat het gebruik als woonboot binnen de planperiode zal worden beëindigd. Voorts voert zij aan dat het gaat om een planologisch inpasbare ligplaats en dat geen beleid aan het toekennen van een ligplaats voor een woonboot op deze locatie in de weg staat. Ten slotte betoogt zij dat sprake is van rechtsongelijkheid omdat andere boten in het bestemmingsplan wel een ligplaats voor een woonboot hebben gekregen.
10.1. De deelraad voert aan dat in de "Nota woonschepenbeleid", vastgesteld door de deelraad bij besluit van 12 december 1991, is bepaald dat het woonbotenbestand zoals dat in 1984 door de centrale stad aan het stadsdeel is overgedragen, niet mag worden uitgebreid. Ook acht de deelraad het niet wenselijk om het woonbotenbestand uit te breiden. De deelraad voert aan dat [appellant sub 1] [boot] aan de Nieuwendammerkade heeft aangemeerd in 1992 en dat de vervolgens aangevraagde ligplaatsvergunning is geweigerd. Voorts staat in het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Noord van 11 augustus 2004 dat [boot] wordt gedoogd als pleziervaartuig en dat geen bewoning mag plaatsvinden.
10.2. In de Nota woonschepenbeleid staat dat met het huidige bestand wordt bedoeld de woonschepen die in Amsterdam-Noord ligplaats innemen:
[…]
C. zonder vergunning op een plaats die zij reeds innamen ten tijde van de bevoegdheidsoverdracht in 1984 en niet zijn aangeschreven door het college van burgemeester en wethouders of het dagelijks bestuur tot verwijdering van het schip. Dit bestand moet zowel geaccepteerd als gelegaliseerd worden. Andere woonschepen niet. Hiervan zijn of worden de eigenaren door het dagelijks bestuur van het stadsdeel aangeschreven tot verwijdering.
10.3. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan niet voorziet in een planregeling voor [boot] op grond waarvan het mogelijk is om deze boot als woonboot te gebruiken.
Voor zover [appellant sub 1] verwijst naar een advies van de commissie beroep- en bezwaarschriften waarin staat dat [boot] wordt aangemerkt als woonboot, overweegt de Afdeling als volgt. Dit advies heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel overgenomen in het besluit op bezwaar van 11 augustus 2004 tegen de last onder dwangsom. Nog daargelaten dat hieruit niet volgt dat [boot] als woonboot moet worden bestemd, kunnen hieraan, anders dan [appellant sub 1] betoogt, geen rechten worden ontleend omdat dit een andere procedure betreft en de deelraad hieraan niet gebonden is. Verder heeft de commissie beroep- en bezwaarschriften in hetzelfde advies aangegeven dat de kwalificering als woonboot geen gevolgen mag hebben voor de gedoogsituatie.
Ongeacht de inhoud van het nieuwsfeit waar [appellant sub 1] naar verwijst, is dit geen mededeling waar [appellant sub 1] rechten aan kan ontlenen. Het betreft immers geen door of namens de deelraad gewekte verwachting dat [boot] als woonboot in het bestemmingsplan zou worden bestemd. Derhalve heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [boot] niet impliciet wordt gedoogd als woonboot.
Niet in geschil is dat [boot] sinds 1992 op de huidige locatie ligt aangemeerd. Derhalve is [boot] geen boot die tot het woonbotenbestand van 1984 als bedoeld in de Nota woonschepenbeleid behoort en behoeft de deelraad [boot] niet op grond van de Nota te legaliseren. Niet in geschil is verder dat [boot] in het vorige bestemmingsplan niet als woonboot was bestemd. Derhalve is geen sprake van bestaande rechten die nopen tot het toekennen van een planologische ligplaats.
[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van [boot] als woonboot niet binnen de planperiode zal worden beëindigd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel handhavend optreedt tegen het permanent bewonen van [boot].
Het betoog faalt.
11. Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met andere boten wordt overwogen dat de deelraad zich op het standpunt heeft gesteld dat die situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie.
De boten aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] behoren volgens de deelraad niet tot het woonbotenbestand zoals bedoeld in de Nota woonschepenbeleid, maar waren, anders dan de boot van [appellant sub 1], aanwezig ten tijde van het vaststellen van de Nota woonschepenbeleid en worden sinds 1997, onderscheidenlijk 2000 als woonboot gedoogd.
Voorts wijst [appellant sub 1] op de boot aan het perceel Nieuwendammerkade 10. Deze boot behoort volgens de deelraad tot het woonbotenbestand zoals bedoeld in de Nota woonschepenbeleid, hetgeen [appellant sub 1] niet heeft betwist.
Ook wijst [appellant sub 1] op de Schellingwouderdijk, waar volgens haar onlangs een groot aantal woonboten als zodanig is bestemd die niet tot het woonbotenbestand zoals bedoeld in de Nota woonschepenbeleid behoren. De deelraad heeft onweersproken gesteld dat deze wateren behoren tot een beheergebied van rijkswaterstaat, waardoor daar ander beleid gold.
Voorts wijst [appellant sub 1] op de boten gelegen aan de Nieuwendammerdijk 270c en 350 waar nieuwe ligplaatsen zouden zijn gecreëerd die de deelraad heeft beoogd als zodanig te bestemmen. De deelraad heeft onweersproken gesteld dat aan de plandelen ter plaatse van deze boten in het vorige bestemmingsplan reeds een ligplaats was toegekend. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
12. Gezien voorgaande overwegingen heeft de deelraad [boot] in redelijkheid niet als woonboot hoeven bestemmen.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen:
a. het plandeel met de bestemming "Tuin - 6" en de plandelen met de bestemming "Water" met de aanduidingen "specifieke vorm van water - woonschepenligplaats 3" en "maximum aantal ligplaatsen woonboten = 2" ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 2];
b. het plandeel met de bestemming "Water" voor zover niet is voorzien in een oeververbinding over het Zijkanaal K;
II. verklaart de beroepen van de stichting Stichting W.H. Vliegenbos, [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2], voor het overige, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Huszar
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
533-812.