201310237/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 oktober 2013 in zaak nr. 13/149 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een subsidie op grond van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Noord-Brabant (hierna: SKNL) afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [bestuurder], bijgestaan door mr. D. van Tilborg, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, bijgestaan door mr. H.M. den Herder, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de SKNL wordt onder beheertype een natuurbeheertype, een agrarisch beheertype en/of een landschapsbeheertype verstaan.
Ingevolge artikel 15 kan het college op aanvraag subsidie verstrekken voor de waardedaling van grond ten gevolge van de omzetting van landbouwgrond in natuurterrein.
Ingevolge artikel 18, aanhef en onder a, kan een subsidie functieverandering worden verleend indien de subsidie is bedoeld voor de omzetting van landbouwgrond naar natuurterrein of voor de aanleg van een landschapselement op landbouwgrond.
2. [appellante] heeft op 14 april 2011 bij het college een subsidieaanvraag ingediend in verband met de waardedaling van haar percelen in het gebied De Riet te Cuijk (hierna: de percelen) als gevolg van de omzetting van landbouwgrond in natuurterrein.
3. Aan het besluit van 6 december 2012 heeft het college ten grondslag gelegd dat de subsidie voor functieverandering wordt verleend voor grond die wordt omgezet van landbouwgrond in natuurterrein. Aangezien [appellante] de percelen gebruikt om industriezand te winnen en pas na ongeveer drie jaar overgaat tot realisatie van de natuurdoelen, is een directe functieverandering als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de SKNL niet aan de orde en voldoet [appellante] niet aan de subsidievoorwaarden die zijn neergelegd in artikel 18 van de SKNL.
4. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat zij het besluit van 6 december 2012 terughoudend dient te toetsen berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. Anders dan [appellante] stelt, heeft de rechtbank getoetst of de uitleg die het college aan artikel 18 van de SKNL heeft gegeven juist is en niet, zoals [appellante] stelt, of het college in redelijkheid tot deze uitleg heeft kunnen komen. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet aan de in de SKNL neergelegde voorwaarden kan voldoen en dat het college daarom bevoegd was de subsidie te weigeren.
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar subsidieaanvraag in redelijkheid kon afwijzen. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend dat het college aan het besluit van 6 december 2012 niet ten grondslag kon leggen dat de landbouwgrond niet direct wordt omgezet in natuurterrein, nu de SKNL deze eis niet stelt. De subsidie functieverandering dient ertoe de grondeigenaar te compenseren voor de waardevermindering die optreedt als landbouwgrond wordt omgezet in natuurterrein en niet, zoals de investeringssubsidie, om de grondeigenaar te stimuleren maatregelen te nemen om bepaalde natuurtypen te realiseren. Het is mogelijk om een subsidie functieverandering aan te vragen zonder ook een investeringssubsidie aan te vragen. Hieruit moet worden afgeleid dat het een initiatiefnemer vrij staat de functieverandering te bewerkstelligen zonder maatregelen te treffen die rechtstreeks het karakter van de landbouwgrond in natuurterrein veranderen, aldus [appellante].
5.1. Onder de vigeur van de voorganger van de SKNL, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, was het niet mogelijk een subsidie functieverandering aan te vragen zonder ook een investeringssubsidie aan te vragen. Onder de vigeur van de SKNL zijn deze twee soorten subsidie losgekoppeld. Blijkens de toelichting op de SKNL is hiermee beoogd de mogelijkheid te bieden de nieuwe inrichting door andere subsidieverstrekkers of geldschieters te laten financieren (zie Stcrt. 23 oktober 2003, nr. 205, blz. 14). In de SKNL wordt in de regels betreffende de subsidie functieverandering niet en in de regels betreffende de investeringssubsidie wel expliciet de voorwaarde gesteld dat rechtstreekse omzetting dient plaats te vinden. Uit het wegvallen van de koppeling tussen de twee soorten subsidie moet, anders dan [appellante] stelt, evenwel niet worden afgeleid dat is beoogd voor een subsidie functieverandering een ander criterium te hanteren dan voor een investeringssubsidie. Uit het woord "omzetting" volgt immers reeds dat er een rechtstreekse overgang dient plaats te vinden van het ene beheertype naar het andere. Voorts is blijkens de toelichting op de SKNL het wegvallen van de koppeling ingegeven door financiële overwegingen en strekt dit er niet toe om een ruimere betekenis te geven aan dit begrip. Nu, naar niet in geschil is, het gedurende ongeveer drie jaar afgraven van de percelen niet noodzakelijk is voor de realisatie van het beheertype natuurterrein, is geen sprake van omzetting van landbouwgrond naar natuurterrein als bedoeld in artikel 18, aanhef en onder a, van de SKNL. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellante] heeft kunnen afwijzen.
Het betoog faalt. Hetgeen [appellante] overigens in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft aangevoerd, behoeft reeds hierom geen bespreking.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, griffier.
w.g. Slump w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
97-735.