ECLI:NL:RVS:2014:3150

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201310073/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Oost-Brabant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2013, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand, gedaan op 23 augustus 2012. De raad had de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat er eerder al een toevoeging was verleend voor een vergelijkbare procedure.

De rechtbank oordeelde dat de raad terecht had gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag niet onrechtmatig was. [appellant] stelde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat het voor de raad duidelijk had moeten zijn dat de toevoeging bestemd was voor een andere procedure. Hij voerde aan dat de raad had moeten inzien dat de aanvraag betrekking had op een echtscheidingsprocedure en dat er eerder al een toevoeging was verleend.

De Raad van State overwoog dat het op de weg van [appellant] lag om in de aanvraag duidelijk te maken dat deze betrekking had op een andere procedure. De Raad concludeerde dat de raad niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat de eerdere afwijzing van de aanvraag om rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand standhoudt. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 augustus 2014.

Uitspraak

201310073/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2013 in zaak nr. 12/4086 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft de raad de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2012 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 23 augustus 2012 herroepen en het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
Bij uitspraak van 12 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 23 juni 2014 ter zitting aan de orde gesteld.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2. De raad heeft aan het besluit van 23 augustus 2012 ten grondslag gelegd dat reeds eerder voor dezelfde procedure een toevoeging was verleend. De raad heeft het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten afgewezen omdat in de bezwaarfase duidelijk is geworden dat de aanvraag zag op een procedure voor een andere instantie, zodat het bestreden besluit niet is herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het besluit van 23 augustus 2012 al duidelijk had moeten zijn dat de toevoeging bestemd was voor een procedure bij een andere rechtbank. Ook heeft de rechtbank miskend dat het op de weg van de raad lag om nadere inlichtingen in te winnen voordat hij tot afwijzing van de aanvraag overging. Daartoe voert hij aan dat de toevoeging in de eerdere procedure reeds gedeclareerd was, zodat het de raad ten tijde van het besluit van 23 augustus 2011 reeds duidelijk had moeten zijn dat de toevoeging bestemd was voor een procedure bij een andere rechtbank.
3.1. In de aanvraag van 31 juli 2012 is aangegeven dat de aangevraagde toevoeging ziet op een echtscheidingsprocedure met als wederpartij [ex-partner]. Op de vraag of voor dit rechtsbelang reeds eerder een toevoeging is verleend is vermeld dat op basis van toevoegnummer 1FV3584 verweer is gevoerd in het kader van de voorlopige voorzieningprocedure bij de rechtbank Rotterdam.
Uit de aanvraag blijkt niet dat deze betrekking heeft op een door [appellant] bij de rechtbank Dordrecht ingestelde echtscheidingsprocedure. Voorts blijkt daaruit niet op andere wijze dat het een andere procedure bij een andere rechtbank betreft dan waarvoor reeds onder toevoegnummer 1FV35841 een toevoeging is verleend. Gelet op de inlichtingenplicht van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb lag het op de weg van [appellant] in de aanvraag aan te geven dat deze zag op een andere procedure voor een andere rechtbank en lag het niet op de weg van de raad een nader onderzoek te doen. Dat voor de toevoeging in de eerdere procedure reeds een declaratie was ingediend doet hieraan niet af. Uit de werkinstructie P010 van de raad inzake echtscheiding volgt dat onder een toevoeging voor een echtscheiding ook de procedures inzake voorlopige voorzieningen vallen. Eerst door de nadere toelichting van [appellant] in bezwaar is gebleken dat zijn ex-partner in eerste instantie een voorlopige voorzieningprocedure heeft aangespannen bij de rechtbank Rotterdam, maar deze procedure niet heeft doorgezet. Daarop heeft [appellant] zelf een echtscheidingsprocedure gestart waartoe hij een verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank Dordrecht.
Gelet op het voorgaande is het besluit van 23 augustus 2012 derhalve niet herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
362-809.