201400339/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2014 in zaak nr. 13/901 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij brief van 16 juli 2012 heeft [appellant] het college verzocht hem een kopie van het postregistratiesysteem en van een faxlogboek van de maanden maart en april te verstrekken en openbaar te maken.
Bij brief van 14 augustus 2012 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld omdat het niet-tijdig een besluit heeft genomen op dat verzoek.
Bij e-mailbericht van 18 oktober 2012 heeft [appellant] het college verzocht een besluit te nemen op het verzoek van 16 juli 2012 en tevens een dwangsombesluit te nemen.
Bij brief van 3 februari 2013 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 16 juli 2012.
Bij uitspraak van 2 januari 2014 heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 29 juli 2014.
Overwegingen
1. Bij brief van 16 maart 2012 heeft [appellant] het college verzocht hem documenten te verstrekken over het op 11 januari 2012 op de Oostzeedijk Beneden in Rotterdam van kracht geworden parkeerverbod. Bij brief van 16 april 2012 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld omdat het niet-tijdig een besluit op het verzoek van 16 maart 2012 heeft genomen.
Bij brief van 12 juli 2012 heeft het college [appellant] verzocht het verzoek van 16 maart 2012 en de ingebrekestelling van 16 april 2012 aan hem toe te sturen. Bij brief van 16 juli 2012 heeft [appellant] aan het verzoek van het college gevolg gegeven. Daarbij heeft [appellant] meegedeeld dat hij het zeer onwaarschijnlijk acht dat het verzoek van 16 maart 2012 en de ingebrekestelling van 16 april 2012 niet door het college zijn ontvangen, aangezien hij van de verzending van beide brieven een fax-verzendbewijs heeft.
Bij besluit van 18 juli 2012 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (hierna: het dagelijks bestuur) het verzoek van 16 maart 2012 ingewilligd en de gevraagde documenten aan [appellant] verstrekt. Voorts heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 13 oktober 2012 een dwangsom van € 1.260,00 aan [appellant] toegekend omdat niet-tijdig een besluit op het verzoek van 16 maart 2012 is genomen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het verzoek van 16 juli 2012 eerst bij e-mailbericht van 18 oktober 2012 heeft ontvangen. Nu hij het fax-verzendbewijs van dat verzoek heeft overgelegd en het college de ontvangst ervan niet op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend, moet het ervoor worden gehouden dat het verzoek op 16 juli 2012 door het college is ontvangen. Daartoe verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2010 in zaak nr. 200905120/1/H3. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college gelet hierop uiterlijk op 13 augustus 2012 een beluit op dat verzoek had moeten nemen, aldus [appellant]. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat het college bij brief van 27 november 2012 een besluit op het verzoek van 16 juli 2012 heeft genomen. Daartoe voert hij aan dat in die brief dat verzoek niet wordt genoemd. Gelet hierop heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat het college tijdig een besluit op het verzoek van 16 juli 2012 heeft genomen en voor het college geen aanleiding bestond om een dwangsom vast te stellen.
2.1. Het verzoek van [appellant] bij brief van 16 juli 2012 om hem een kopie van het postregistratiesysteem en van een faxlogboek te verstrekken strekt ertoe om met die stukken aannemelijk te maken dat het verzoek van 16 maart 2012, gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), op die datum door het college is ontvangen. Gelet hierop moet dit verzoek door [appellant] geacht te zijn gedaan in het kader van de procedure over het niet-tijdig beslissen door het college op het Wob-verzoek van 16 maart 2012. De brief van 16 juli 2012 bevat als zodanig geen verzoek als bedoeld in artikel 3 van de Wob en geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarop het college een besluit moet nemen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht, zij het niet op juiste gronden, geoordeeld dat het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk is.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, met verbetering van de gronden waarop deze rust, worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
816-382.