201406390/3/A2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2014 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tot ambtshalve opheffing of wijziging (artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij de uitspraak van 4 augustus 2014, in zaak nr. 201406390/2/A2, getroffen voorlopige voorziening hangende het hoger beroep van: [verzoekster], wonend te Dordrecht,
verzoekster, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2014 in zaken nrs. 14/3113 en 14/3115 in het geding tussen: [verzoekster], wonend te Dordrecht, en het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht. Openbare zitting gehouden op 11 augustus 2014 om 9:30 uur. Tegenwoordig:
staatsraad mr. C.H.M. van Altena voorzitter
mr. M.R. Poot griffier
mr. M. Rijsdijk jurist Verschenen:
[verzoekster], in persoon, bijgestaan door mr. J. Schoneveld, alsmede vergezeld van J.O.J. Copijn, deskundige;
Het college, vertegenwoordigd door G.F. Bieleveld en J.A.T.M. Koppen;
[vergunninghouder] en [belanghebbende]. Bij besluit van 15 juli 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het kappen van een boom, een taxus baccata, op het perceel [locatie] te Dordrecht. Bij mondelinge uitspraak van 4 augustus 2014, op die dag aan partijen telefonisch medegedeeld, heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 15 juli 2013 geschorst. Bij mondelinge uitspraak van 11 augustus 2014 heeft de voorzitter de navolgende voorziening getroffen:
handhaaft de bij uitspraak van 4 augustus 2014 getroffen voorlopige voorziening, waarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht van 15 juli 2013, inhoudende de verlening van een vergunning voor het kappen van een taxus baccata op het perceel [locatie] te Dordrecht, is geschorst. Daartoe wordt als volgt overwogen. Voorop dient te worden gesteld dat het oordeel van de voorzitter een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure. [verzoekster] heeft belang bij de getroffen voorlopige voorziening, omdat in het geval de vergunninghouder de boom hangende de behandeling van het hoger beroep zou kappen, het hoger beroep illusoir wordt. De vergunninghouder heeft ter zitting desgevraagd gesteld geen belang te hechten aan het vellen van de boom voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep van [verzoekster] en anderen, indien dat hoger beroep binnen twee tot drie maanden ter zitting wordt behandeld. Gelet hierop bestaat aanleiding de getroffen voorlopige voorziening te handhaven. De voorzitter zal bevorderen dat het hoger beroep binnen enkele maanden ter zitting wordt behandeld. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier. w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter griffier 362-705.