ECLI:NL:RVS:2014:3183

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201306510/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • F.C.M.A. Michiels
  • J.W. van de Gronden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Lier' en ontvankelijkheid van beroepen

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 27 augustus 2014, wordt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Lier' van de gemeente Westland behandeld. Het plan, dat op 23 april 2013 door de raad is vastgesteld, voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bedrijventerreinen in De Lier. Appellanten, waaronder een besloten vennootschap en twee bewoners, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan. De Raad heeft de zaak op 25 april 2014 ter zitting behandeld.

De Raad oordeelt dat het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk is, omdat deze geen zienswijze heeft ingediend tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan. De Raad stelt vast dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de raad om appellant persoonlijk op de hoogte te stellen van de terinzagelegging. Het beroep van appellanten sub 2A en 2B wordt ongegrond verklaard, omdat zij ook geen zienswijze hebben ingediend en hun argumenten niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze steunen.

Het beroep van appellant sub 3 wordt gegrond verklaard. De Raad vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland voor zover het betrekking heeft op de bestemming 'Bedrijventerrein' en de functieaanduiding '3.1' voor de gronden van appellant sub 3, omdat de raad niet heeft voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad draagt de gemeente op om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. De proceskosten van appellant sub 3 worden vergoed, terwijl voor de andere appellanten geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.

Uitspraak

201306510/1/R4.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Westland,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 3] en anderen (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 3]), gevestigd te De Lier, gemeente Westland,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Lier" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J. Wildschut, en de raad, vertegenwoordigd door D. van der Hoeven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bedrijventerreinen in De Lier. Het plan bevat drie bedrijventerreinen, namelijk Leehove, ALC De Lier en De Hondert Margen.
Ontvankelijkheid [appellant sub 1]
2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 1] heeft geen zienswijze naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat zij ten onrechte niet persoonlijk ervan op de hoogte is gesteld dat het plan is gewijzigd ten opzichte van het voorheen geldende plan, waarbij zij zegt te zijn betrokken geweest voor zover dit het perceel aan de overzijde van haar perceel betreft. Noch in de Wet ruimtelijke ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift is een bepaling aan te wijzen op grond waarvan de raad verplicht zou zijn [appellant sub 1] in een geval als dit persoonlijk op de hoogte te stellen van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Het beroep van [appellant sub 1] is niet ontvankelijk.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
4. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] heeft de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Groen" verkleind ten opzichte van het ontwerpplan. Hiertoe voeren zij aan dat op 2 mei 2011 is toegezegd om een groenstrook van 6 m aan te leggen.
4.1. De raad stelt dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hierover geen zienswijze naar voren hebben gebracht. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat dit geen wijziging is ten opzichte van het ontwerpplan en dat steeds de strook als zodanig is bestemd.
4.1.1. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Groen" steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Dat er volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een toezegging is gedaan maakt dat niet anders, nu de afmeting van de groenstrook in het vastgestelde plan niet afwijkt van die in het ontwerpplan. Het beroep is in zoverre niet ontvankelijk.
4.2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat als gevolg van het ten onrechte aanmerken van buurtgenootschap Westerlee als gemengd gebied, de toegestane bedrijvigheid is opgehoogd van milieucategorie 3 naar milieucategorie 3.2 en dat dit meebrengt dat vrachtwagens met koelinstallaties op een afstand van 50 m van de woningen kunnen worden gestald. Dit is volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet wenselijk. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen voorts dat de intrekking van de ontwerpnota geluid tot onduidelijkheid leidt over de bescherming van geluidsgevoelige objecten.
4.2.1. De raad stelt dat Buurtgenootschap Westerlee wordt aangemerkt als gemengd gebied, omdat de woningen in de directe omgeving van glastuinbedrijven en het bedrijventerrein De Lier liggen. Bedrijven met milieucategorie 3.2 kennen in gemengd gebied een richtafstand van 50 m tot woningen, terwijl eenzelfde richtafstand geldt voor vrachtwagens met koelinstallaties. In de planregels is voor deze vrachtwagens evenwel een afstand van 100 m tot geluidsgevoelige objecten voorgeschreven, waarmee in beginsel in zoverre meer bescherming wordt geboden dan in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure) wordt aanbevolen. Van de voorgeschreven afstand kan echter worden afgeweken, als milieuhygiënische factoren dat toelaten. De raad stelt voorts dat een nota geluid vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke onderbouwing niet nodig is, nu in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij het plan de afstanden in acht zijn genomen uit de VNG-brochure.
4.2.2. Zoals toegelicht in paragraaf 3.2 van de plantoelichting in samenhang met bijlage 1 bij de toelichting van het plan "Toelichting algemene aanpak milieuzonering met behulp van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten" en bijlage 2 bij de planregels: "Staat van Bedrijfsactiviteiten - Agrogerelateerd" heeft de raad zijn beleid gebaseerd op de VNG-brochure.
Ingevolge artikel 4, lid 4.5 onder 4.5.3, van de planregels dient voor de stalling van vrachtwagens met koelinstallaties in de open lucht plaats te vinden op een afstand van ten minste 100 m ten opzichte van de langs de randen van het bedrijventerrein gelegen woningen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.6 onder 4.6.5, van de planregels kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.3 voor het stallen van vrachtwagens met koeling in de open lucht op een kleinere afstand dan 100 m van een woning indien uit onderzoek is gebleken dat deze afstand tot de woning niet tot milieuhygiënische bezwaren leidt. Deze bezwaren worden beoordeeld door een gemeentelijke milieudeskundige.
4.2.3. De Afdeling constateert dat voor vrachtwagens met koelinstallatie een afstand van 100 meter ten opzichte van woonbebouwing is voorgeschreven, ongeacht of de omgeving als gemengd gebied of als rustige woonwijk moet worden aangemerkt. Weliswaar kan ingevolge artikel 4, lid 4.6 onder 4.6.5, van de planregels van deze afstand worden afgeweken, maar nu dit alleen is toestaan indien de afwijkende afstand tot de woning niet tot milieuhygiënische bezwaren leidt, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan daardoor onvoldoende bescherming biedt tegen aantasting van het woon- en leefklimaat vanwege vrachtwagens met koelinstallatie.
Voorts overweegt de Afdeling dat de raad in paragraaf 3.2 van de toelichting bij het plan heeft gemotiveerd dat de milieuzonering is gekoppeld aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze is volgens de toelichting gebaseerd op de VNG-brochure. Het ontbreken van een nota geluid leidt gelet daarop niet tot onduidelijkheid.
Het betoog faalt.
4.2.4. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
5. [appellant sub 3] betoogt dat haar bedrijf ten onrechte is aangemerkt als een agrogerelateerd bedrijf. Dit begrip ziet volgens de definitie in de planregels op bedrijven die zijn gericht op de ondersteuning van glastuinbouw en tuinbouw, waaronder worden begrepen agrologistieke bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven. Volgens [appellant sub 3] is aan haar een omgevingsvergunning verleend voor de productie van kartonnen dozen hoofdzakelijk ten behoeve van de glastuinbouw, tuinbouw en fruitsector. Deze vergunning laat volgens haar de ruimte voor het leveren aan andere agrarische bedrijven, zoals veehouderijen. De toegekende bestemming zou gelet daarop te beperkt zijn.
5.1. De raad stelt dat [appellant sub 3] hierover geen zienswijze naar voren heeft gebracht. De raad stelt voorts dat het bedrijf van [appellant sub 3] wel onder deze definitie valt. Volgens de raad is het bedrijf van [appellant sub 3] primair gericht op de tuinbouw en bevindt het zich in de tuinbouwketen, nu het levert aan tuinbouwbedrijven of verpakkingsbedrijven ten behoeve van de tuinbouw.
5.1.1. Het beroep van [appellant sub 3] steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. In de zienswijze heeft [appellant sub 3] aangegeven dat zij de aanduiding bedrijven die gericht zijn op de ondersteuning van de glastuinbouw en tuinbouw een te beperkte omschrijving vindt. Het beroep is derhalve, anders dan de raad heeft gesteld, in zoverre ontvankelijk.
5.1.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.9 van de planregels is een agrogerelateerd bedrijf een bedrijf dat gericht is op ondersteuning aan de glastuinbouw en tuinbouw, waaronder begrepen agrologistieke bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven.
Ingevolge artikel 1, lid 1.8 van de planregels is een agrarisch aanverwant bedrijf een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het leveren van diensten, waaronder het sorteren, bewerken, verpakken en het al dan niet leveren of verhandelen van producten van of aan glastuinbouwbedrijven zo nodig met behulp van werktuigen of apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Hieraan is tussen haakjes toegevoegd: bedrijven zoals agrarische hulp-, loon-, neven en toeleveringsbedrijven.
5.1.3. Ter zitting is vast komen te staan dat de werkzaamheden van [appellant sub 3] in hoofdzaak zijn gericht op het leveren van producten en diensten aan glastuinbouwbedrijven en slechts in mindere mate aan andere agrarische bedrijven zoals veehouderijen. Gelet daarop voldoet [appellant sub 3] aan de definitie van agrarisch aanverwant bedrijf, waarmee zij tot de agrogerelateerde bedrijven behoort. Daarmee is [appellant sub 3] onder artikel 1, lid 1.9 gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1.8 van de planregels te brengen en is er geen aanleiding voor het oordeel dat de toegekende bestemming te beperkt is gelet op de activiteiten van [appellant sub 3]
Het betoog faalt.
5.2. [appellant sub 3] heeft meerdere vestigingen in het plangebied. Haar activiteiten bestaan onder andere uit de productie van golfkarton en kartonnen dozen en het bedrukken van karton. [appellant sub 3] betoogt dat de feitelijke productiecapaciteit van 20 ton van de golfkartonfabriek niet wordt gedekt door de aanduiding "(sb-8)". Deze aanduiding geeft volgens de planregels bedrijven met milieucategorie 3.2 aan. Volgens [appellant sub 3] had de bedrijfsactiviteit moeten worden aangemerkt als milieucategorie 4.2.
5.2.1. De raad stelt dat [appellant sub 3] voor de golfkartonproductie ‘bovenmatige maatregelen’ heeft genomen en dat er daarom voor is gekozen om deze locatie een aparte aanduiding te geven. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de golfkartonmachine een productie draait waardoor de fabriek als een bedrijfsactiviteit met milieucategorie 4.2 zou moeten worden aangemerkt. Nu echter maatregelen zijn genomen om geluid en stof die door de machine worden verspreid te verminderen, heeft de raad de bedrijfsactiviteit aangemerkt als milieucategorie 3.2. Omdat deze maatregelen een uitzondering zijn op de regel, is de aanduiding "(sb-8)" ook als uitzondering in het plan opgenomen, aldus de raad.
5.2.2. De Afdeling overweegt dat door de aanduiding "(sb-8)" de golfkartonfabriek als zodanig is bestemd, nu door middel van maatregelen de hinder van deze golfkartonfabriek overeenkomt met die van een bedrijf uit milieucategorie 3.2, hetgeen overeenstemt met de situatie zoals die in de praktijk bestaat. Gelet daarop is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen passende maatbestemming heeft toegekend.
Het betoog faalt.
5.3. [appellant sub 3] betoogt dat het bedrukken van karton moet worden aangemerkt als "grafische industrie" en dat deze categorie ten onrechte niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen.
5.3.1. De raad stelt dat het bedrukken van karton een aan de kartonproductie ondergeschikte en daarmee onlosmakelijk verbonden activiteit is in de bedrijfsvoering van [appellant sub 3] Deze is toegestaan in het plan. Alleen primaire activiteiten zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Verder is "grafische industrie" niet als aparte categorie in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen omdat de raad de vestiging van bedrijven die zich uitsluitend toeleggen op grafische activiteiten tracht te voorkomen.
5.3.2. Niet in geschil is dat de grafische activiteit van [appellant sub 3] uitsluitend het bedrukken van karton ten dienste van de kartonproductie omvat. Gelet daarop kan naar het oordeel van de Afdeling worden gesproken van een onderschikte activiteit. De raad heeft geen aanleiding hoeven zien om grafische industrie als aparte categorie in de Staat van Bedrijfsactiviteiten op te nemen, nu hij de vestiging van zelfstandige grafische bedrijven in het plangebied niet wil toestaan.
Het betoog faalt.
5.4. [appellant sub 3] betoogt dat de raad de bestaande erfafscheidingen op haar percelen ten onrechte onder het overgangsrecht heeft gebracht.
5.4.1. De raad stelt dat de bestaande erfafscheidingen, bedrijventerreinafscheidingen of overige hekwerken die niet onder artikel 4, lid 4.2 van de planregels vallen als zodanig zijn bestemd met de regeling van artikel 17, lid 17.3, onder a, sub 1, van de planregels.
5.4.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.3, sub a, punt 1 van de planregels bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde voor erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg 1 m. Ingevolge punt 2 bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken van erfafscheidingen elders ten hoogste 2 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.3, sub a, punt 7 van de planregels bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3m.
Ingevolge artikel 17, lid 17.3, onder a, sub 1 van de planregels geldt voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
5.4.3. De Afdeling overweegt dat artikel 17, lid 17.3, onder a, sub 1 van de planregels alle bestaande erfafscheidingen, bedrijventerreinafscheidingen en overige hekwerken van [appellant sub 3] omvat. Derhalve heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat er hekwerken onder het overgangsrecht zijn gekomen.
Het betoog faalt.
5.5. Volgens [appellant sub 3] zijn ten onrechte rondom haar bedrijfswoningen alleen lichtere vormen van bedrijfsactiviteiten, behorend tot milieucategorie 3.1, toegelaten. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de bestaande activiteiten, behorend bij de kartonfabriek, in de buurt van de bedrijfswoningen. Een bedrijfswoning mag niet bepalend zijn voor heel het bedrijventerrein, zo betoogt [appellant sub 3].
5.5.1. Bij brief van 11 april 2014 en ter zitting heeft de raad gesteld dat op het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" grenzend aan de bedrijfswoning een maatbestemming had moeten worden opgenomen, waardoor ter plaatse bedrijvigheid ten behoeve van de kartonfabriek is toegelaten, mits deze wat betreft hinder past in milieucategorie 3.1.
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de functieaanduiding "3.1" voor de gronden van [appellant sub 3], voor zover deze grenzen aan de bedrijfswoning en daaraan geen maatbestemming is toegekend, dient te worden vernietigd.
5.5.2. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
6. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Wat betreft [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 23 april 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Lier" voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de functieaanduiding "3.1" voor de gronden van [appellant sub 3], voor zover deze grenzen aan de bedrijfswoning en daaraan geen maatbestemming is toegekend;
IV. draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van het plan voor het onderdeel genoemd onder III, te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van de bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van haar beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) dat volledig is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Westland aan [appellant sub 3] het voor de behandeling van haar beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Postma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
539-808.