ECLI:NL:RVS:2014:3187
Raad van State
- Hoger beroep
- F.C.M.A. Michiels
- M.J.C. Beerse
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake urgentieverklaring voor woningzoekende
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 15 juli 2013 het beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond verklaarde. De aanvraag was gedaan op 27 augustus 2012, maar het college had deze afgewezen. Na het indienen van bezwaar, dat ook ongegrond werd verklaard, heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank bevestigde de afwijzing van het college, waarop [appellante] hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de procedure heeft het college op 10 juni 2014 meegedeeld dat [appellante] inmiddels zelfstandige woonruimte toegewezen heeft gekregen, waardoor het college van mening was dat het belang van [appellante] bij het hoger beroep was komen te vervallen. [appellante] heeft hierop gereageerd en aangegeven dat de rechtbank het eerdere besluit niet op de juiste wijze had getoetst, en dat er nog steeds een mogelijkheid bestond dat het hoger beroep gegrond verklaard zou worden, wat haar zou kunnen helpen bij een terugkeer naar de gemeente Utrecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 augustus 2014 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De Afdeling oordeelde dat [appellante] geen actueel en reëel belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, nu zij inmiddels een woning had gekregen. De enkele wens om terug te keren naar de gemeente Utrecht was onvoldoende om het hoger beroep ontvankelijk te verklaren. De bestuursrechter is niet verplicht om een inhoudelijke beoordeling te geven als het belang is vervallen. De beslissing van de Afdeling was dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.