201310235/1/A3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 september 2013 in zaak nr. 13/645 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Slochteren.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2012 heeft het college [appellanten] onder aanzegging van bestuursdwang gelast per direct het gebruik van het pand aan [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) als sexinrichting en horecabedrijf te beëindigen. Daarbij heeft het college medegedeeld dat de last op 9 januari 2013 moet zijn uitgevoerd en de kosten van bestuursdwang te hunner laste zullen worden gebracht.
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het college de kosten van bestuursdwang ten laste van [appellanten] gebracht.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft het college de daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 23 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2014, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4.6.1 van de Voorschriften bestemmingsplan Meerstad-Midden gemeente Slochteren (hierna: de planvoorschriften), is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
Ingevolge artikel 4.6.2, aanhef en onder a, wordt in ieder geval tot gebruik strijdig met deze bestemming gerekend, het gebruik van gronden, bouwwerken, voertuigen en vaartuigen en andere al dan niet drijvende constructies ten behoeve van een sexinrichting.
Ingevolge artikel 4.6.3, aanhef en onder e, is, zolang en voor zover voor gronden geen uitwerkingsplan in werking is getreden, het verboden de gronden te laten gebruiken voor horeca.
2. Het gebruik van het pand als sexinrichting en horecabedrijf is in strijd is met de planvoorschriften. Het college was daarom bevoegd handhavend op te treden. Op 10 januari 2013 heeft het college bestuursdwang toegepast en de toegang tot het bedrijfsgedeelte van het pand afgesloten.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college hen als eigenaren en verhuurders van het pand terecht heeft aangemerkt als overtreders. Daartoe voeren zij aan dat zij moeite hebben gedaan om aan te tonen dat niet zij, maar de huurders verantwoordelijk zijn voor de overtredingen. Zij waren niet op de hoogte van de aard en de omvang van de activiteiten in het pand. De toegang tot het pand is hun stelselmatig geweigerd. Zij hadden het niet in hun macht de overtreding te beëindigen. Daarbij wist het college dat een procedure bij de burgerlijke rechter werd gevoerd om de huurovereenkomst te ontbinden. Deze procedure heeft geleid tot een vonnis van de kantonrechter van 19 december 2012, waarbij de huurovereenkomst is ontbonden. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kosten van toepassing van bestuursdwang op hen als overtreders mochten worden verhaald.
3.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201109496/1/A1), volgt dat [appellanten] als overtreders kunnen worden aangemerkt, indien zij wisten of redelijkerwijs hadden kunnen weten dat het pand in strijd met de planvoorschriften werd gebruikt. Van de eigenaren van een pand dat wordt verhuurd, mag worden gevergd dat zij zich tot op zekere hoogte informeren over het gebruik dat van het door hun verhuurde pand wordt gemaakt.
3.2. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat zij redelijkerwijs niet hadden kunnen weten dat het pand in strijd met de planvoorschriften werd gebruikt. Met de niet onderbouwde stelling dat hun door de toenmalige huurder de toegang tot het pand werd geweigerd, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat zij zich geen toegang tot hun eigen pand hadden kunnen verschaffen om het gebruik daarvan te controleren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201109431/1/A1), behoeft het recht op privacy van een huurder, nog daargelaten dat in dit geval de huurovereenkomst op 19 december 2012 is ontbonden, er niet aan in de weg te staan dat een verhuurder zijn eigendom controleert.
Nu de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellanten] door het college terecht zijn aangemerkt als overtreders, heeft de rechtbank evenzeer met juistheid overwogen dat het college de kosten van bestuursdwang terecht te hunner laste heeft gebracht.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Michiels w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
382-798.