ECLI:NL:RVS:2014:3219

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201310951/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering dwangsommen door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van Noba B.V.

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Noba B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van Noba tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot invordering van dwangsommen werd afgewezen. Het college had op 25 juli 2011 dwangsommen van in totaal € 36.500,00 ingevorderd, omdat bij een controle op 9 juli 2011 was vastgesteld dat Noba niet voldeed aan de opgelegde lasten uit eerdere dwangsombesluiten. Noba had bezwaar gemaakt tegen deze invordering, maar het college verklaarde dit bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar Noba ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 20 mei 2014 werden de zaken van Noba en andere betrokkenen behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat Noba de overtredingen had begaan die leidden tot de invordering van de dwangsommen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van Noba gegrond, waarbij het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige verslaglegging en de rol van deskundigheid bij controlebezoeken.

Uitspraak

201310951/1/A4.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Noba B.V. (hierna: Noba), gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 oktober 2013 in zaak nr. 12/540 in het geding tussen:
Noba
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2011 heeft het college dwangsommen ten bedrage van in totaal € 36.500,00 van Noba ingevorderd.
Bij besluit van 18 januari 2012 heeft het college het door Noba daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 oktober 2013 heeft de rechtbank het door Noba daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Noba hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met de zaken 201310944/1/A4, 201310946/1/A4, 201310948/1/A4, 201310949/1/A4, 201401146/1/A4, 201401147/1/A4, 201401148/1/A4 en 201401149/1/A4 ter zitting behandeld op 20 mei 2014, waar Noba, vertegenwoordigd door mr. A.A. Gaastra en mr. M.W. Rijkhold Meesters, beiden advocaat te Schiphol, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.C. Speelman, P. Das, M. Reedijk en S.S. Bakas, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Noba exploiteert een vetveredelingsbedrijf aan de Raasdorperweg 177 te Lijnden.
Dwangsombesluiten
2. Bij besluit van 11 mei 2010, kenmerk 2010-31638, heeft het college aan Noba een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van een aantal voorschriften van de voor de inrichting op 7 augustus 2009 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer (dwangsombesluit I).
Bij besluit van 26 november 2010, kenmerk 2010-68871, heeft het college aan Noba een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aan de milieuvergunning verbonden voorschriften 5.1.1, 5.1.3 en 5.1.4 (hierna: dwangsombesluit II). De last houdt in dat Noba de overtredingen beëindigt en beëindigd houdt. Aan de last is een dwangsom per week per geconstateerde overtreding van voorschriften 5.1.3 en 5.1.4, met een maximumbedrag, verbonden en een afzonderlijke dwangsom per week per geconstateerde overtreding van voorschrift 5.1.1 met een maximumbedrag.
Bij besluit van 4 mei 2011, kenmerk 2011-22248, heeft het college aan Noba een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aan de milieuvergunning verbonden voorschriften 1.4.1, 1.5.1, 1.11.1, 6.1.1, 6.1.2, 7.5.1, 8.1.1 en 8.1.3, alsmede de artikelen 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer en artikel 2.1, eerste lid, onder e2 en e3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: dwangsombesluit III). De last houdt in dat Noba de geconstateerde overtredingen, alsmede andere overtredingen van de vermelde voorschriften, beëindigt en beëindigd houdt, alsmede in de toekomst voorkomt dat deze voorschriften opnieuw worden overtreden. Aan de last is per voorschrift een afzonderlijke dwangsom per dag of per week per geconstateerde overtreding verbonden met een maximumbedrag.
Deze besluiten zijn in rechte onaantastbaar.
Invordering
3. Bij het besluit van 25 juli 2011 heeft het college dwangsommen ingevorderd, omdat bij een controlebezoek op 9 juli 2011 was geconstateerd dat bij dwangsombesluiten II en III opgelegde lasten werden overtreden en aldus dwangsommen zijn verbeurd (hierna: het invorderingsbesluit).
Bij het besluit van 18 januari 2012 heeft het college de bezwaren van Noba voor zover deze zijn gericht tegen de dwangsombesluiten, niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft de overige bezwaren van Noba ongegrond verklaard en het invorderingsbesluit gehandhaafd.
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaren
4. Noba betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat Noba mede is opgekomen tegen de dwangsombesluiten en dat haar bezwaren in zoverre terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond dat de lasten niet voldoen aan de wettelijke eisen en dat om die reden van invordering moest worden afgezien. Haar bezwaar was niet gericht op de inhoud van de lasten, maar op de gevolgen die de gebrekkige redactie van de lasten heeft voor het invorderingsbesluit, aldus Noba.
4.1. Anders dan Noba stelt, is de rechtbank, in rechtsoverweging 8, wel ingegaan op haar betoog betreffende de formulering en de modaliteit van de lasten, die volgens Noba meebrengen dat niet kan worden vastgesteld dat dwangsommen zijn verbeurd. Haar betoog slaagt reeds hierom niet. De vraag of zij in bezwaar gronden tegen de dwangsombesluiten heeft aangevoerd, behoeft gelet hierop geen beantwoording.
Formulering van de last
5. Noba betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de rechtszekerheid zich ertegen verzet dat een last zo wordt uitgelegd dat deze ook betrekking heeft op in materiële zin andere overtredingen, dan de overtredingen die in het dwangsombesluit zijn vermeld.
5.1. De in dwangsombesluit II opgenomen last ziet enkel op de in dat besluit vermelde overtredingen van de desbetreffende voorschriften. De last is in zoverre niet onduidelijk. Nu Noba niet heeft aangevoerd dat het invorderingsbesluit eveneens betrekking heeft op andere overtredingen, gaat de Afdeling in zoverre aan dit betoog voorbij.
5.2. De in dwangsombesluit III opgenomen last ziet nadrukkelijk ook op andere dan de daarin vermelde overtredingen van de desbetreffende voorschriften. De last is in zoverre niet onduidelijk. In het betoog van Noba heeft de rechtbank derhalve terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet tot invordering van ingevolge dit dwangsombesluit verbeurde dwangsommen mocht overgaan. Daarbij merkt de Afdeling op dat de rechtmatigheid van het dwangsombesluit in het kader van de toetsing van het invorderingsbesluit niet meer aan de orde kan komen.
Het betoog faalt.
Bedrag per tijdseenheid of per overtreding
6. Noba betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan de lasten een dwangsom per tijdseenheid is verbonden en niet een dwangsom per overtreding van de last. Een dwangsom is daarom pas verbeurd wanneer een overtreding een dag of een week heeft voortgeduurd. De waarnemingen tijdens het controlebezoek op 9 juli 2011 rechtvaardigen volgens Noba niet de conclusie dat zij gedurende een dag of een week niet aan de lasten heeft voldaan.
6.1. Ingevolge artikel 5:32b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
6.2. In de dwangsombesluiten is bepaald dat, indien wordt geconstateerd dat niet aan de opgelegde last wordt voldaan, Noba een dwangsom verschuldigd is van een bepaald bedrag per dag of week per geconstateerde overtreding. Het college heeft hiermee de te verbeuren dwangsommen niet vastgesteld op een bedrag per dag of week dat de overtreding voortduurt, zoals Noba betoogt. De formulering duidt op een bedrag per overtreding, waarbij geldt dat hooguit eenmaal per dag of week een dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat voor het verbeuren van een dwangsom bepalend is of de geconstateerde overtreding op enig moment gedurende de gekozen tijdseenheid heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
Verslaglegging van het controlebezoek
7. Noba betoogt met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2012 in zaak nr. 201102842/1/A4, dat de rechtbank heeft miskend dat het invorderingsbesluit niet voldoet aan de eisen die gelden voor de verslaglegging van controlebezoeken. Zij wijst erop dat het besluit geen rapport of verslag van het controlebezoek bevat, daaruit niet blijkt dat de betrokken medewerkers deskundig zijn en het besluit niet door die medewerkers is ondertekend. Gelet hierop is het invorderingsbesluit volgens haar niet voldoende gemotiveerd en niet zorgvuldig tot stand gekomen. Ook uit de overweging van de rechtbank, dat ter zitting bij de hoorcommissie, in het verweerschrift en ter zitting bij de rechtbank verdergaand inzicht is gegeven in de werkwijze van de toezichthouders en de afzonderlijke constateringen en de daaraan verbonden conclusies nader zijn toegelicht en verduidelijkt, blijkt volgens Noba dat het invorderingsbesluit en het bestreden besluit onvoldoende informatie bevatten.
7.1. In de door Noba aangehaalde uitspraak van 13 juni 2012 heeft de Afdeling overwogen dat aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag dient te liggen. Dit brengt met zich dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag en dat bevindingen op schrift worden gesteld. Het geschrift dient in beginsel ten minste te bevatten de plaats, het tijdstip en de datum van de waarneming, een inzichtelijke beschrijving van de gehanteerde werkwijze en een inzichtelijke beschrijving van hetgeen is waargenomen. Dit geschrift dient voorts te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening.
Onder verwijzing naar de uitspraken van 25 juli 2012 in zaak nr. 201111954/1/A1 en 20 maart 2013 in zaak nr. 201206016/1/A1 overweegt de Afdeling dat het niet volledig voldoen aan bovenvermelde vereisten niet in alle gevallen betekent dat een deugdelijke en controleerbare vaststelling als hier bedoeld ontbreekt. Ook op basis van ander bewijsmateriaal, zoals foto’s, kan een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden plaatsvinden.
7.2. De waarnemingen tijdens het controlebezoek op 9 juli 2011 zijn gedaan door twee toezichthouders, die in het invorderingsbesluit zijn genoemd. Noba heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze personen, werkzaam bij de sector Handhaving van de provincie Noord-Holland, niet ter zake deskundig waren. De waarnemingen zijn in het invorderingsbesluit beschreven en foto’s die deze waarnemingen ondersteunen zijn bij dat besluit gevoegd. Bij de Hoor- en adviescommissie heeft het college voorts onweersproken gesteld dat bij elk controlebezoek met de directeur van Noba of een van zijn vertegenwoordigers over de bevindingen is gesproken en dat discussies soms hebben geleid tot een iets andere weging van de feiten, waarna de constateringen in het besluit zijn opgenomen.
Gelet hierop bestaat in hetgeen Noba in dit verband heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college de in het invorderingsbesluit vermelde feiten en omstandigheden niet aan dat besluit ten grondslag heeft mogen leggen of dat het onderzoek ter zake niet zorgvuldig is geweest. De enkele omstandigheid dat van het controlebezoek niet een door de toezichthouders ondertekend verslag is opgesteld, brengt in dit geval niet mee dat een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ontbreekt. De rechtbank heeft hierin daarom terecht geen aanleiding gezien voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het betoog faalt.
7.3. Het hiervoor weergegeven oordeel van de Afdeling houdt niet in dat alle door het college geconstateerde overtredingen op de waarnemingen van de toezichthouders kunnen worden gebaseerd. Op de gronden van Noba die betrekking hebben op specifieke overtredingen, wordt in deze uitspraak afzonderlijk ingegaan.
Advies van de Hoor- en adviescommissie
8. Noba betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bestreden besluit door de verwijzing naar het advies van de Hoor- en adviescommissie niet deugdelijk gemotiveerd is. Het advies heeft betrekking op een groot aantal bezwaarschriften en maakt volgens Noba onvoldoende duidelijk welke overwegingen zien op haar bezwaar tegen het invorderingsbesluit. Dat de rechtbank onder 6.2 en 6.3 van de aangevallen uitspraak verwijst naar een controlebezoek van 21 juni 2011, dat geen aanleiding voor de bestreden invordering was, illustreert volgens haar dat dit advies en daarmee het bestreden besluit zo onduidelijk is, dat het besluit diende te worden vernietigd.
8.1. Blijkens het bestreden besluit heeft het college het advies van de Hoor- en adviescommissie van 24 november 2011 inhoudelijk overgenomen. Dat advies heeft niet alleen betrekking op het bezwaar van Noba tegen het invorderingsbesluit waarop bij het bestreden besluit is beslist, maar ook op haar bezwaren tegen vijf andere invorderingsbesluiten. Voor zover de bezwaren tegen de invorderingsbesluiten overeenkomen zijn deze in het advies als zodanig samengevat weergegeven en voor zover de bezwaren enkel zijn gericht tegen één of meer invorderingsbesluiten is dat eveneens vermeld. Daarbij is het invorderingsbesluit dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, steeds aangeduid als "Noba 5". In de overwegingen van de commissie is op de weergegeven bezwaren ingegaan, waarbij de volgorde en de nummering van de eerder vermelde bezwaren is aangehouden.
De Awb verzet zich niet tegen deze handelwijze. Dat het advies, waarnaar het college voor de motivering van zijn besluit heeft verwezen, ook betrekking heeft op bezwaren tegen andere invorderingsbesluiten, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid of niet deugdelijk is gemotiveerd. In hetgeen Noba heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het advies onduidelijk is en om die reden niet door het college in het bestreden besluit mocht worden overgenomen. De overwegingen van de rechtbank onder 6.2 en 6.3 van de aangevallen uitspraak berusten op een kennelijke vergissing en leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft in het betoog van Noba daarom terecht geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit gezien.
Het betoog faalt.
Vergunningvoorschrift 1.4.1
9. Noba betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de invordering van een dwangsom wegens overtreding van voorschrift 1.4.1 in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Dit voorschrift is volgens haar een vangnetbepaling, die een open norm inhoudt. Het was haar niet bekend en het kon haar ook niet bekend zijn, dat de situaties beschreven in het invorderingsbesluit door het college zouden worden aangemerkt als een overtreding van dat voorschrift, aldus Noba.
9.1. In vergunningvoorschrift 1.4.1 is bepaald dat de inrichting schoon moet worden gehouden en in goede staat van onderhoud moet verkeren.
Dwangsombesluit III vermeldt een aantal concrete, bij verschillende controles geconstateerde overtredingen van voorschrift 1.4.1. Indien niet wordt voldaan aan de last om deze overtredingen, alsmede andere overtredingen van dit voorschrift te beëindigen en beëindigd te houden, alsmede in de toekomst te voorkomen dat dit voorschrift opnieuw wordt overtreden, is Noba ingevolge dit besluit een dwangsom van € 2.500,00 per dag per geconstateerde overtreding verschuldigd.
Volgens het invorderingsbesluit zijn tijdens het controlebezoek zes overtredingen van deze last geconstateerd. Het college heeft naar aanleiding hiervan een dwangsom van € 2.500,00 ingevorderd.
9.2. De rechtbank heeft ten aanzien van drie waarnemingen, te weten de lekkages in de swillhal en het gebruik van voorraadbakken en lekbakken voor persoonlijk afval van het personeel, geconcludeerd dat overtreding van voorschrift 1.4.1 voldoende is komen vast te staan. De rechtbank heeft overwogen dat het college eenmaal een dwangsom van € 2.500,00 heeft ingevorderd en dat dit betekent dat de invordering alleen geen stand kan houden indien geen van de constateringen houdbaar blijkt. Nu drie van de zes waarnemingen standhouden, bestaat volgens de rechtbank op dit punt geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
9.3. Zoals de rechtbank heeft overwogen, staat in dit geding de rechtmatigheid van het dwangsombesluit of het vergunningvoorschrift niet ter beoordeling. Gezien haar betoog, dient te worden beoordeeld of Noba in redelijkheid niet had hoeven te begrijpen dat de door de toezichthouders waargenomen situaties overtredingen van voorschrift 1.4.1 inhielden.
Blijkens het invorderingsbesluit hebben de toezichthouders geconstateerd dat twee installaties in de swillhal nog steeds lekkages vertoonden en dat geen maatregelen werden getroffen om de installaties te onderhouden om de lekkages te voorkomen. Deze waarneming wordt ondersteund door foto’s die bij het invorderingsbesluit zijn gevoegd. Deze constatering was een week en twee weken daarvoor ook gedaan, waaruit blijkt dat niet of onvoldoende maatregelen zijn getroffen om de lekkages van de installaties te verhelpen, aldus het invorderingsbesluit. Gelet op de waarneming van de toezichthouders en gezien de foto’s, bestaat geen grond voor het oordeel dat Noba niet had hoeven te begrijpen dat de lekkende installaties duiden op een slechte staat van onderhoud en dus op overtreding van voorschrift 1.4.1.
Blijkens het invorderingsbesluit hebben de toezichthouders geconstateerd dat de voorraadbak met emmers bijtend schoonmaakmiddel in de swillhal door het personeel werd gebruikt om persoonlijk afval in te gooien. De emmers werden hierin bovendien niet ordelijk opgeslagen, hetgeen een week daarvoor ook was geconstateerd. Naast de bak stond een emmer met bijtend schoonmaakmiddel in een waterplas. De toezichthouders hebben voorts geconstateerd dat ook de blauwe lekbakken op het tankenpark en bij de tanks van de DAF-unit, bedoeld voor het lekken van afvalvet, voor persoonlijk afval van het personeel werden gebruikt. Dit was een week daarvoor ook geconstateerd, waaruit zou blijken dat geen of onvoldoende maatregelen waren getroffen om het gedrag van het personeel te verbeteren. Ook deze waarnemingen worden ondersteund door foto’s. Zoals de rechtbank heeft overwogen, kan het voor persoonlijk afval gebruiken van voorraadbakken en lekbakken, die een eigen functie hebben binnen de bedrijfsvoering van de inrichting, niet worden aangemerkt als het in overeenstemming met voorschrift 1.4.1 schoonhouden van de inrichting. De beschrijving in het invorderingsbesluit en de desbetreffende foto’s duiden op het niet goed schoonhouden van de inrichting en dus op overtreding van voorschrift 1.4.1. Er is geen grond voor het oordeel dat Noba dit in redelijkheid niet had hoeven te begrijpen.
Het betoog faalt
Vergunningvoorschrift 5.1.3
10. Noba betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voldoende is komen vast te staan dat voorschrift 5.1.3 is overtreden.
10.1. In vergunningvoorschrift 5.1.3 is bepaald dat de deuren en ramen van de vetsmelterij op de onderstaande tijden gesloten dienen te zijn; deuren mogen dan uitsluitend kortstondig geopend zijn voor het doorlaten van personen en goederen:
- bij aanvang van het smelten;
- gedurende het smelten;
- één uur na beëindiging van het smelten.
Dwangsombesluit II vermeldt onder A onder meer dat de deuren van de vetsmelterij langdurig open waren. Indien niet wordt voldaan aan de last om deze overtreding van voorschrift 5.1.3 te beëindigen en beëindigd te houden, is Noba ingevolge dit besluit een dwangsom van € 500,00 per week per geconstateerde overtreding verschuldigd.
Blijkens het invorderingsbesluit is tijdens het controlebezoek geconstateerd dat alle deuren, inclusief de personeelsdeur, van de oude vetsmelterij nodeloos openstonden. De personeelsdeur stond op de haak en was niet in gebruik voor het kortstondig doorlaten van mensen, aldus het invorderingsbesluit. Er zat vloeibaar vet in de smeltbak. De zuigwagen stond nodeloos in één van de ingangen van de smelterij, waardoor de deur niet dicht kon. Door de open deuren kwam stank vrij. Blijkens het invorderingsbesluit hebben de toezichthouders voorts geconstateerd alle deuren van de grote vetsmelterij nodeloos openstonden. Er zaten vaten in de smeltbak met vloeibaar vet. Er stond nodeloos een lange rij stellingen van buiten naar binnen, waardoor een van de deuren niet dicht kon. Door de open deuren kwam stank vrij, aldus het invorderingsbesluit. Het college heeft naar aanleiding hiervan een dwangsom van in totaal € 1.000,00 ingevorderd.
10.2. Uit de waarnemingen van de toezichthouders, zoals vermeld in het invorderingsbesluit, blijkt niet dat de deuren openstonden op het moment dat het smelten zou aanvangen, het smelten gaande was of minder dan een uur geleden beëindigd was. Ter zitting heeft het college dit bevestigd. Op basis van deze waarnemingen kon derhalve niet worden vastgesteld dat voorschrift 5.1.3, en daarmee de last, werd overtreden. Het college heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat een dwangsom is verbeurd die kon worden ingevorderd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Vergunningvoorschrift 7.5.1
11. Noba betoogt dat de constatering dat zij afvalstoffen niet zodanig had opgeslagen dat het verspreiden daarvan werd voorkomen, heeft geleid tot verbeurte van een dwangsom wegens overtreding van voorschrift 1.4.1 en dat voor één overtreding niet tweemaal een dwangsom kan worden verbeurd. De rechtbank heeft dit betoog volgens haar onvoldoende weerlegd.
11.1. In vergunningvoorschrift 7.5.1 is bepaald dat de op- en overslag en het transport van afvalstoffen zodanig moet plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
Dwangsombesluit III vermeldt onder punt 4.4 dat in en om de vetsmelterij en de swillhal afvalproducten en andere viezigheid verspreid waren. Indien niet wordt voldaan aan de last om deze overtreding van voorschrift 7.5.1, alsmede andere overtredingen van dit voorschrift te beëindigen en beëindigd te houden, alsmede in de toekomst te voorkomen dat dit voorschrift opnieuw wordt overtreden, is Noba ingevolge dit besluit een dwangsom van € 1.000,00 per dag per geconstateerde overtreding verschuldigd.
Blijkens het invorderingsbesluit hebben de toezichthouders geconstateerd dat afvalstoffen die door Noba waren geaccepteerd, zodanig werden opgeslagen dat de afvalstoffen zich binnen de inrichting gingen verspreiden. Geconstateerd werd dat vogels afgingen op de omgevallen en open verpakkingen, met verdere verspreiding van deze afvalstoffen tot gevolg. Het college heeft naar aanleiding hiervan een dwangsom van € 1.000,00 ingevorderd.
11.2. Uit de waarneming van de toezichthouders, zoals vermeld in het invorderingsbesluit, en de bij dat besluit behorende foto’s, volgt dat de opslag van afvalstoffen binnen de inrichting niet zodanig plaatsvond dat afval zich niet zou kunnen verspreiden. Dit wordt door Noba niet betwist.
De Afdeling overweegt dat één gedraging ertoe kan leiden dat twee voorschriften worden overtreden en twee dwangsommen worden verbeurd. In beginsel kunnen die twee dwangsommen worden ingevorderd. De rechtbank is bij haar overwegingen over de invordering van de dwangsom wegens overtreding van voorschrift 7.5.1, niet ingegaan op de samenloop met een overtreding van voorschrift 1.4.1, zoals Noba stelt. Zij hoefde dat echter ook niet te doen, aangezien zij op die samenloop reeds bij haar overwegingen over de invordering van de dwangsom wegens overtreding van voorschrift 1.4.1 heeft gewezen en heeft geoordeeld dat het college die dwangsom reeds mocht invorderen op grond van drie andere overtredingen van dit voorschrift.
Het betoog faalt.
Vergunningvoorschrift 8.1.3
12. Noba betwist voorts het oordeel van de rechtbank dat zij de last voor zover betrekking hebbend op voorschrift 8.1.3 heeft overtreden. Zij voert aan dat niet is komen vast te staan dat de afvalstoffen in de goten de afwatering daadwerkelijk hebben belemmerd.
12.1. In vergunningvoorschrift 8.1.3 is bepaald dat de goten, leidingen en putten voor het verzamelen en afvoeren van afvalwater bestand moeten zijn tegen de inwerking van de doorgevoerde stoffen en zodanig moeten zijn aangelegd en onderhouden dat een onbelemmerde afwatering verzekerd is en waarbij de bodem niet mag worden verontreinigd.
Dwangsombesluit III vermeldt twee, bij twee controles geconstateerde overtredingen van voorschrift 8.1.3. Indien niet wordt voldaan aan de last om deze overtredingen, alsmede andere overtredingen van dit voorschrift te beëindigen en beëindigd te houden, alsmede in de toekomst te voorkomen dat dit voorschrift opnieuw wordt overtreden, is Noba ingevolge dit besluit een dwangsom van € 2.000,00 per dag per geconstateerde overtreding verschuldigd.
Blijkens het invorderingsbesluit zijn tijdens het controlebezoek op enkele locaties op het terrein (rondom de swillhal en bij de vetsmelterij) goten en putten aangetroffen vol met afvalstoffen die de afvoer kunnen belemmeren. Ook waren verscheidene roosters van enkele putten in een slechte staat van onderhoud aangezien grote delen eruit lagen, kromgebogen waren of stuk waren, aldus het invorderingsbesluit. Het college heeft naar aanleiding hiervan een dwangsom van € 2.000,00 ingevorderd.
12.2. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overtreding van voorschrift 8.1.3 op grond van de waarneming van de toezichthouders voldoende is komen vast te staan. Zij ziet, mede gelet op de aan het invorderingsbesluit gehechte foto’s, geen grond voor twijfel aan die waarneming.
12.3. Anders dan Noba veronderstelt, is voor overtreding van voorschrift 8.1.3 niet bepalend of vaststaat dat de afwatering daadwerkelijk wordt of werd belemmerd. Voldoende is de vaststelling dat een onbelemmerde afwatering niet verzekerd is. Gegeven de waarneming van de toezichthouders, ondersteund door de foto’s, heeft het college zich met juistheid op het standpunt gesteld dat een onbelemmerde afwatering niet verzekerd was. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat overtreding van voorschrift 8.1.3, en daarmee van de last, voldoende is komen vast te staan.
Het betoog faalt.
Herhaling bezwaar- en beroepsgronden
13. Voor zover Noba in hoger beroep volstaat met verwijzing naar haar bezwaren tegen het invorderingsbesluit en haar gronden in beroep tegen het bestreden besluit, is haar betoog niet gemotiveerd. De desbetreffende gronden kunnen reeds daarom niet slagen.
Conclusie
14. Uit hetgeen is overwogen onder 10.2 volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 18 januari 2012 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover daarbij is beslist op de bezwaren van Noba tegen de invordering van een dwangsom wegens overtreding van vergunningvoorschrift 5.1.3. Het invorderingsbesluit zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb worden herroepen, voor zover daarbij een dwangsom ten bedrage van € 1.000,00 wegens overtreding van vergunningvoorschrift 5.1.3 is ingevorderd.
15. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij wordt opgemerkt dat de reiskosten voor het hoger beroep reeds bij de uitspraak inzake nr. 201310948/1/A4 voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 oktober 2013 in zaak nr. 12/540;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 18 januari 2012, kenmerk 2011-69222, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit, voor zover daarbij is beslist op de bezwaren tegen de invordering van een dwangsom wegens overtreding van vergunningvoorschrift 5.1.3;
V. herroept het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 25 juli 2011, kenmerk 2011-41249, voor zover daarbij een dwangsom ten bedrage van € 1.000,00 wegens overtreding van vergunningvoorschrift 5.1.3 is ingevorderd;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 18 januari 2012, voor zover dat is vernietigd;
VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Noba B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.981,59 (zegge: tweeduizend negenhonderdeenentachtig euro en negenenvijftig cent), waarvan € 2.922,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Noba B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 788,00 (zegge: zevenhonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Visser
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
148.