ECLI:NL:RVS:2014:3253

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201404520/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke geschil over boete wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door een vennootschap onder firma, hierna te noemen [verzoekster], die een boete van € 8.000,00 opgelegd heeft gekregen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De boete werd opgelegd bij besluit van 10 april 2013, en het bezwaar van [verzoekster] tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door de minister op 9 augustus 2013. De rechtbank Amsterdam heeft op 22 mei 2014 het beroep van [verzoekster] tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna [verzoekster] hoger beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 12 augustus 2014 is het verzoek behandeld. [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij de boete niet kan betalen en heeft verwezen naar een aanmaning tot betaling. Echter, zij heeft geen actuele financiële gegevens overgelegd die haar stelling onderbouwen. De voorzitter heeft vastgesteld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat [verzoekster] in een financiële noodsituatie verkeert. Hierdoor heeft [verzoekster] het spoedeisend belang van het verzoek niet aangetoond.

De voorzitter heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond is en heeft het afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 augustus 2014, en de beslissing is vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.

Uitspraak

201404520/2/V6.
Datum uitspraak: 18 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma [verzoekster], gevestigd te [plaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2014 in zaak nr. 13/4908 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2013 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 9 augustus 2013 heeft de minister het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. [verzoekster] heeft voorts de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 2014, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [vennoot], bijgestaan door mr. R.J. van Rijn, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Foppen en mr. P. Farahani, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist. [verzoekster] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij de boete niet kan betalen. In dit verband wijst zij op een aanmaning tot betaling van de boete, waaruit blijkt dat zij deze vóór 26 juli 2014 moet hebben betaald.
2. [verzoekster] heeft geen actuele financiële gegevens overgelegd, waaruit blijkt dat zij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren indien de rechtsgevolgen van het boetebesluit niet worden opgeschort. Uit voormelde aanmaning en de bij de nadere stukken overgelegde bankafschriften, facturen en brieven ter zake van getroffen betalingsregelingen blijkt dit evenmin. Gelet hierop heeft [verzoekster] het spoedeisend belang van het verzoek niet aangetoond. Reeds daarom moet het verzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Oei
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2014
670.