201310406/1/R3.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en [appellante B] (hierna tezamen: de besloten vennootschappen), beide gevestigd te Nijmegen,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft de raad de aanvraag van de besloten vennootschappen om het bestemmingsplan "Nijmegen Waalfront" te herzien ten behoeve van een bedrijfsbestemming voor de bedrijven op de percelen [locaties] te Nijmegen afgewezen.
Bij besluit van 2 oktober 2013 heeft de raad het door de besloten vennootschappen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschappen beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft namens de raad een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2014, waar de besloten vennootschappen, beide vertegenwoordigd door P. de Haan, bijgestaan door mr. P.C.M. Heinen, advocaat te Arnhem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C.G. Hoenselaar en drs. P.A. Matthieu, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De besloten vennootschappen voeren aan dat het college van burgemeester en wethouders onbevoegd namens de raad verweer heeft gevoerd.
1.1. Ingevolge artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet is het college van burgemeester en wethouders in ieder geval bevoegd te besluiten namens de gemeente, het college of de raad rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
1.2. Het college van burgemeester en wethouders heeft namens de raad een verweerschrift ingediend. Gesteld noch gebleken is dat de raad anders heeft beslist als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet. Gelet hierop komt op grond van deze bepaling de bevoegdheid om te besluiten een verweerschrift in te dienen toe aan het college van burgemeester en wethouders. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college onbevoegd heeft gehandeld. Het betoog faalt.
2. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
3. De besloten vennootschappen betogen dat hun percelen [locaties] niet binnen de planperiode zullen worden verworven. Gelet op de belangen van de besloten vennootschappen is een partiële herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nijmegen Waalfront" ten behoeve van een bedrijfsbestemming gewenst.
3.1. De percelen [locaties] hebben in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nijmegen Waalfront" de bestemming "Gemengd - Quartier Romain".
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels van dat bestemmingsplan zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor "Gemengd - Quartier Romain" bestemd voor:
a. wonen;
b. bedrijven in categorie 1 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 7), met dien verstande dat in de bestaande industriële bebouwing bedrijven in de categorie 1, 2 en 2+ van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 7) zijn toegestaan;
c. wellnesscentrum;
d. kleinschalige functies zoals horeca met terrassen, galerieën en kleinschalige detailhandel, zoals een bloemenwinkel, een tabakswinkel, een curiosawinkel en een krantenkiosk langs de Waalhaven;
e. maatschappelijke voorzieningen;
f. bovengronds en ondergronds parkeervoorzieningen met bijbehorende bovengrondse voorzieningen;
met daarbij bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluitingen, verhardingen, straatmeubilair, kunst en groen.
3.2. Niet in geschil is dat de slachterij van de besloten vennootschappen op de percelen [locaties] onder de werking van het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Nijmegen Waalfront" is komen te vallen. De raad heeft zich in het bestreden besluit en in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat verwerving van de percelen van de besloten vennootschappen ten behoeve van de bestemming binnen de planperiode door verwerving of zo nodig door onteigening zal plaatsvinden. Ter zitting heeft de raad zich echter op het standpunt gesteld dat verwerving van de percelen niet binnen de planperiode zal plaatsvinden. Voorts heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat een bedrijfsbestemming volgens de raad niet wenselijk is, maar dat inpassing van de bestaande legale bedrijfsactiviteiten met enige ontwikkelingsruimte voor de slachterij wel in overeenstemming zou kunnen zijn met een goede ruimtelijke ordening. Uit het voorgaande volgt dat de raad zich thans op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. Nu niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden die hiertoe aanleiding hebben gegeven moet worden geoordeeld dat reeds hierom het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
4. In hetgeen de besloten vennootschappen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 2 oktober 2013 is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 2 oktober 2013, waarbij de raad het door [appellante A] en [appellante B] gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Nijmegen tot vergoeding van bij [appellante A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.019,14 (zegge: duizendnegentien euro en veertien cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Nijmegen aan [appellante A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, griffier.
w.g. Helder w.g. Bongertman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
709.