201400525/1/R2.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2013, kenmerk PDN/2013-103, heeft de staatssecretaris het gebied "Nieuwkoopse Plassen & De Haeck" aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363; hierna: de Habitatrichtlijn), het besluit van 14 februari 1997, kenmerk DN. 97463, tot aanwijzing van het gebied Nieuwkoopse Plassen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB 1979 L 103), zoals vervangen door Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB 2009 L 20) (hierna: Vogelrichtlijn), gewijzigd en bepaald dat de op bijlage A2 bij de Nota van toelichting aangegeven terreindelen komen te vervallen als onderdeel van het beschermd natuurmonument De Haak zoals aangewezen bij het besluit van 22 maart 1978, kenmerk NLB/N-29507.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2014, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. den Haan en drs. E.R. Osieck, beiden werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) kan onze Minister, mede op grondslag van de structuurvisie, bedoeld in artikel 9, bij besluit een natuurmonument aanwijzen als beschermd natuurmonument.
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, wijst de minister gebieden aan ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel, bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstelling behoren in ieder geval de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten voor zover vereist ingevolge de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel gaat een besluit als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan onze Minister bij besluit een aanwijzing als bedoeld in artikel 10 geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen.
2. Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt in de provincie Zuid-Holland en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Woerden, Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk en Nieuwkoop. Het gebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 2000 hectare.
3. [appellant] heeft bezwaar tegen de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied. Hij betoogt dat de gronden ten zuiden van zijn recreatiewoning ten onrechte zijn opgenomen in het aangewezen gebied. Hij stelt dat zijn tuin doorloopt tot aan de Boswetering zodat de staatssecretaris deze gronden buiten het aangewezen gebied had moeten laten. Verder betoogt [appellant] dat bij alle andere bebouwingsgedeelten in de omgeving de gronden tot aan de Boswetering wel buiten het aangewezen gebied gehouden zijn.
3.1. De staatssecretaris stelt dat de begrenzing van het gebied is gebaseerd op een topografische kaart en recente luchtfoto’s. Verder wijst de staatssecretaris erop dat het gedeelte van de gronden van [appellant] dat buiten de begrenzing is gelaten overeenstemt met de omvang van de op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegekende woonbestemming.
3.2. [appellant] is eigenaar van een recreatiewoning. Vaststaat dat de recreatiewoning met de direct daaromheen gelegen gronden geen deel uitmaakt van het aangewezen gebied. De gronden ten zuiden hiervan zijn wel opgenomen in het aangewezen gebied.
3.3. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie kunnen bij een aanwijzingsbesluit als het onderhavige uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken worden bij de begrenzing van het gebied. Geen rekening mag worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (arrest van 7 november 2000, C-371/98, First Corporate Shipping, ECLI:EU:C:2000:600, punten 16 en 25). Gelet hierop kunnen andere belangen dan ecologische belangen niet worden betrokken in de belangenafweging die aan het aanwijzingsbesluit ten grondslag ligt. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat de gronden deel uitmaken van zijn tuin, waardoor geen sprake zou zijn van te beschermen ecologische waarden, heeft hij deze stelling niet met gegevens onderbouwd. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aanwijzing in zoverre niet op ecologische gronden berust, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de gronden ten zuiden van de recreatiewoning ten onrechte zijn aangewezen.
Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de begrenzing van het gebied in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. Daartoe wordt overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gronden waarop hij wijst, niet zijn aangewezen terwijl ter plaatse wel habitattypen en soorten voorkomen waarvoor het gebied is aangewezen. Bovendien heeft de staatssecretaris ter zitting te kennen gegeven dat de woning ten westen van de recreatiewoning van [appellant] dichterbij de Boswetering ligt en de gronden tot aan de Boswetering zijn verhard dan wel onderdeel uitmaken van het grasveld bij de woning, zodat geen ecologische overwegingen aanwezig zijn om die gronden in het aangewezen gebied op te nemen. Het betoog faalt.
3.4. Voor zover [appellant] vreest voor zijn huidige gebruik, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraken van 5 november 2008 in zaak nr. 200802545/1, en van 29 juni 2011, in zaak nr. 201002616/1/R2 dat eerst in een beheerplan een nauwkeuriger vaststelling van de gevolgen van de aanwijzing voor bestaande activiteiten kan plaatsvinden. Daarnaast brengt artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 met zich dat een vergunning op grond van die wet nodig is, indien sprake is van een project dat, of andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Of bepaalde activiteiten, zoals de activiteiten van [appellant], in het beheerplan kunnen worden vrijgesteld van de vergunningplicht of een vergunning, indien vereist, zal kunnen worden verleend, kan niet op voorhand in algemene zin in een aanwijzingsbesluit worden vastgesteld, maar dient in het beheerplan of in het kader van de aanvraag van een vergunning te worden bepaald. Overigens heeft de staatssecretaris de verwachting uitgesproken dat het aanwijzingsbesluit, indien alsnog vast komt te staan dat de gronden onderdeel uitmaken van de tuin van [appellant], gelet op de in de toelichting daarop opgenomen exclaveringsformule, geen gevolgen zal hebben voor zijn activiteiten ter plaatse. Het betoog faalt.
4. Verder betoogt [appellant] dat een terreindeel aan de Hollandse kade ten onrechte is vervallen als beschermd natuurmonument, nu op die gronden geen sprake is van enige bebouwing.
4.1. Uit artikel 4 van het aanwijzingsbesluit gelezen in samenhang met bijlage A2 bij de toelichting van het aanwijzingsbesluit volgt dat het bedoelde terreindeel dat bij besluit van 22 maart 1978, kenmerk NLB/N-29507, is aangewezen als onderdeel van het beschermd natuurmonument De Haak, met het besluit is komen te vervallen. Deze gronden maken blijkens het aanwijzingsbesluit geen deel uit van het aangewezen gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedoelde strook kan vervallen als onderdeel van het beschermde natuurmonument aangezien het voor een deel aansluit op de aangrenzende bebouwde percelen en voor het overige bestaat uit een smalle boomsingel met een oprit die in ecologisch opzicht niet van zodanige betekenis is dat deze tussen beide als onderdeel van het beschermde natuurmonument vervallen terreindelen gehandhaafd moet worden. In de niet nader onderbouwde omstandigheid dat, zoals [appellant] stelt, op de gronden geen bebouwing aanwezig is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Helder w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
674.