201403483/1/R3.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Montfoort,
en
de raad van de gemeente Montfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Lieve Vrouwegracht 16-20" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. M.A.G. Dingemans, is verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bunnik Projecten B.V., vertegenwoordigd door M.J.P.W. van den Brink, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de bouw van een appartementengebouw met maximaal 20 woningen.
3. [appellanten] betogen dat de raad het plandeel met de bestemming "Wonen" ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat het voorziene gebouw vanwege de toegestane bouwhoogten, in combinatie met de grote massa, niet past in de historische binnenstad. Vergelijkbare solitaire gebouwen hebben in de binnenstad geen woonfunctie, maar een bijzondere maatschappelijke functie. Zij voeren voorts aan dat de maximale bouwhoogten van het gebouw de maximale toegestane hoogte binnen de molenbiotoop overschrijden. Verder voeren zij aan dat de bouwhoogten en de uitvoering van het gebouw met vier bouwlagen afwijken van de stedenbouwkundige randvoorwaarden die zijn vastgelegd in het raadsbesluit van 1 juli 2013 en dat wordt afgeweken van de bouwhoogten in het ontwerpplan. Ook betogen zij dat de situering van het gebouw dicht op de straat niet past in het straatbeeld, dat bestaat uit woningen met voortuinen aan de straatkant. Gelet op de hoogte en de situering van het gebouw wordt hun privacy ernstig aangetast. In dit verband wijzen zij erop dat niet is vastgelegd dat balkons met een dichte afscheiding worden uitgevoerd. Tot slot voeren zij aan dat ten onrechte rekening is gehouden met een parkeernorm van 1,3 in plaats van 1,8 parkeerplaatsen per appartement. De beoogde doelgroep, senioren, wil lang mobiel blijven en zal daarnaast op den duur hulp krijgen die met de auto komt, aldus [appellanten].
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gelet op de lokale woningbehoefte wenselijk is om een appartementengebouw met de voorziene massa en bouwhoogten te realiseren, waarbij tevens rekening is gehouden met de stedenbouwkundige structuur van de historische binnenstad, de vrije windvang van de molen en de stedenbouwkundige randvoorwaarde uit het raadsbesluit van 1 juli 2013. Het naar achteren plaatsen van het appartementengebouw acht de raad vanwege de voorgevelrooilijn van de andere bebouwing aan de noordzijde van de Lieve Vrouwegracht vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Voorts zou dit er toe leiden dat niet meer voldoende ruimte overblijft om voldoende parkeerplaatsen te realiseren aan de achterzijde van het gebouw. De raad acht een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning toereikend.
3.2. Het perceel Lieve Vrouwegracht 16-20 heeft de bestemming "Wonen" en voor een gedeelte de aanduidingen "gestapeld", "bouwvlak", "maximum bouwhoogte (m) = 9,5" en "maximum bouwhoogte (m) = 12,5".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. woningen, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding "gestapeld", zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan, met bijbehorende en overige bouwwerken;
2. ten hoogste 20 woningen worden gebouwd.
(…);
c. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat er ten minste 1,3 parkeerplaats per woning wordt gerealiseerd ter plaatse van de bestemming "Wonen";
d. tuinen en erven.
Ingevolge lid 4.2 mogen op de voor "Wonen" aangewezen gronden uitsluitend woningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. gebouwen uitsluitend gebouwd mogen worden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de verbeelde "maximum bouwhoogte (m)";
(…).
3.3. Het appartementengebouw heeft aan weerszijden en voor een groot gedeelte aan de voorzijde een maximale bouwhoogte van 9,5 m en voor het overige gedeelte een maximale bouwhoogte van 12,5 m, waarmee wordt beoogd dat het gebouw gedeeltelijk uit drie en gedeeltelijk uit vier bouwlagen zal bestaan. De woningen in dit deel van Montfoort bestaan volgens de plantoelichting over het algemeen uit twee tot drie lagen met een kap. De bebouwing is divers en individuele woningen en grootschalige complexen wisselen elkaar af, aldus de plantoelichting.
In het kader van het door [appellanten] ingediende verzoek om voorlopige voorziening is in de uitspraak van 7 juli 2014, in zaak nr. 201403483/2/R3 (www.raadvanstate.nl), in 4.1 overwogen dat de voorzitter de omvang van het appartementengebouw niet dusdanig massaal acht dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het gebouw niet past in de omgeving, gelet op de aanwezigheid van andere omvangrijke gebouwen in de omgeving. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor een ander oordeel, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat ten oosten van de planlocatie ook een grootschalig wooncomplex staat.
Het betoog faalt.
3.4. De voorzitter heeft in voornoemde uitspraak in 4.4 overwogen dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de in het plan voorziene bouwhoogten van het appartementengebouw zullen leiden tot een onaanvaardbare verstoring van de windvang binnen de molenbiotoop. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor een ander oordeel, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat in overleg met de molenaar ervoor is gekozen dat de hoeken van het appartementengebouw uit maximaal drie bouwlagen bestaan. Het betoog faalt.
3.5. In het raadsbesluit van 1 juli 2013 is als stedenbouwkundige randvoorwaarde gesteld dat het gebouw zal bestaan uit maximaal drie bouwlagen met kap. In dat besluit is geen maximale bouwhoogte genoemd. De wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan omvatten de toegestane maximale bouwhoogten die zijn verhoogd van 9 en 12 m naar 9,5 en 12,5 m, waarmee wordt beoogd dat het appartementengebouw wordt uitgevoerd met vier bouwlagen, waarvan de vierde bouwlaag terugspringt.
De voorzitter heeft in voornoemde uitspraak in 4.3 overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met de stedenbouwkundige randvoorwaarde uit het raadsbesluit van 1 juli 2013. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor een ander oordeel, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de in het raadsbesluit van 1 juli 2013 voorgestane kap ook een woonlaag inhield.
Het betoog faalt.
3.6. De voorgevelrooilijn van het voorziene appartementengebouw ligt in het verlengde van de voorgevelrooilijn van de naastgelegen woningen aan de Lieve Vrouwegracht. Gelet hierop heeft de raad, anders dan [appellanten] stellen, in dit opzicht aangesloten bij de stedenbouwkundige structuur van de huidige bebouwing.
In de huidige situatie is het perceel nagenoeg onbebouwd. Niet in geschil is dat het plan nadelige gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellanten]. De Afdeling ziet evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat het plan tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de vorm van aantasting van de privacy van [appellanten] zal leiden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de percelen zich bevinden in het centrumgebied en dat het appartementengebouw is gesitueerd op een minimale afstand van ongeveer 15 m van de woning van [appellanten]. Voor zover wordt aangevoerd dat in het plan niet is vastgelegd dat de balkons met een dichte afscheiding worden uitgevoerd, betreft dit een uitvoeringskwestie die niet kan worden vastgelegd in een bestemmingsplan.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voorgevelrooilijn van het appartementengebouw in verband met het woon- en leefklimaat van [appellanten] verder van de weg naar achteren had moeten worden verplaatst.
Het betoog faalt.
3.7. De raad heeft bij de berekening van de parkeerbehoefte de parkeernormen als aanbevolen door het Kennisplatform CROW uit de publicatie van oktober 2012 "CROW, ASVV 2012" (hierna: CROW 2012) gehanteerd. In de CROW 2012 worden 1 tot 1,8 parkeerplaatsen aanbevolen per woning in de categorie "huur, etage, duur" die zijn gelegen in het centrum in matig tot weinig stedelijk gebied, waarbij het aandeel voor bezoekers bestaat uit 0,3 parkeerplaats per woning. De raad heeft bij het kiezen van een norm binnen de in de CROW 2012 aanbevolen bandbreedte in aanmerking genomen dat de beoogde doelgroep van de in het plan voorziene dure huurwoningen uit senioren zal bestaan, zodat aannemelijk is dat het autobezit onder deze doelgroep niet hoog ligt. Voorts is in de gehanteerde parkeernorm de parkeerbehoefte van de bezoekers verdisconteerd, zodat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat hiermee geen rekening zou zijn gehouden. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid deze norm kunnen kiezen en hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Het betoog faalt.
3.8. Het beroep van [appellanten] is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Bongertman, griffier.
w.g. Helder w.g. Bongertman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
709.